Drs. P & het academisme
Camiel Hamans
1977 geldt als het jaar waarin het academisme in de letteren is uitgeroepen, verworpen en beoefend. Ten ontrechte. Het bestaat en bloeit al jaren.
Zelfs in Nederland, al zijn er half-literate critici die zich dat niet bewust zijn. Een klein Speurtochtje naar het voorkomen van academistische kenmerken in werk van voor die tijd zal mijn gelijk bewijzen.
Daarvoor is vereist eerst aan te geven wat ik voor criteria van het academisme houd. Eigenlijk kan men niet spreken van criteria, er is er namelijk maar een: fixatie op de techniek, op de vorm van het werk. Geen wonder dat men in recensies dan ook met de regelmaat van de klok kenschetsingen aantreft als ‘virtuoos gecomponeerd en geschreven’ (Fens over Matsier), of ‘recht gecomponeerd’ (Komrij over Kooiman) en dat in interviews de auteurs met enige graagte uitweiden over het ontwikkelen en oefenen der stijl (Kellendonk) of het bestuderen van romantechniek (Meijsing).
Deze aandacht voor de vorm leidt vrijwel direct tot een op het tweede plan stellen van de inhoud. Niet bij alle ‘academici’ in even ernstige mate, maar wel overal aanwijsbaar. Kiezen we als duidelijkste voorbeeld de kroonprins van het hollands academisme, Kooiman. Van zijn debuut Manipulaties is door een criticus ooit gesteld dat het ‘een vorm van literair heksenwerk is. De inhoud is nauwelijks van belang, doch de manier waarop het doodgewone wordt omgetoverd in een helse realiteit is verbazingwekkend’. De vorm waarin geschreven is maakt m.a.w. dat inhoudsloze verhalen genietbaar of zelfs spannend worden. Zo ontleent Een Romance zijn grootste charme aan het feit dat er meeslepend geschreven wordt over niets. Komrij bijvoorbeeld raakt door dit fraaie niets zo in extase dat hij zijn lezers aanraadt daarom het boek te kopen: ‘Bladzijden lang gebeurt er niets, en is alles onderhevig aan de wet van de nietszeggendheid: deze bladzijden trekken het meest de aandacht; zijn volstrekt overtuigend en maken de aanschaf van Een Romance ten volle waard: deze nietszeggendheid brengtde lezer in stijgende spanning naar een climax (...)’
Deze en andere exclamaties hebben onze jonge groepsleider zo aangemoedigd dat hij zelfs een vingeroefening met als titel Niets gebeurt dorst te publiceren. Ook al schuiven we de schuld van deze onderneming op slechte vrienden, het gevaar van het academistische bedrijf wordt er niet minder om. Pure fraai geformuleerde inhoudsloosheid. Nog duidelijker blijkt dit in het verhaal De schrijver droomt: zes pagina's beschrijving van een kamer vol bric à brac, waarvan het enige dat beklijft de vraag is waarom de componist van het op het klavier staande werk Visions fugitives - Prokofjev - niet genoemd wordt. Geen wonder dat de uitgever van het boekwerk waarin deze verhalen opgenomen zijn bij de eerste druk reeds in het kolofon meldde dat dit de enige zou blijven. Want immers hoe ‘academisch’ een werk ook mag zijn, het moet minstens prettig leesbaar blijven, het moet enige verstrooiing bieden. En dat zijn deze verhalen niet, om de lezer te boeien blijft er namelijk altijd enige inhoud vereist.
Kooiman is met het vorige geenszins oneens, want liet hij niet eens Ben Bos in het blad der getuigenis, de Nieuwe Linie, als zijn grondwaarheid noteren: ‘Daar komt bij dat ik in het algemeen vind dat een roman een bepaalde verstrooiende functie moet hebben. En dan raakt het, dacht ik, amper meer aan het probleem dat jij stelt (of bezig zijn met jezelf niet het zicht op de sociale problemen van onze tijd belemmert CH), net zomin als een lachfilm, een televisieserie of een voetbalwedstrijd. Wanneer mensen het een boeiend, spannend boek vinden, vind ik dat nog altijd het mooiste compliment.’ Dus verstrooiing, eerder dan de waarheid over het leed der mensheid, de noden der tijd, of het diepste innerlijke zielsgetob, dat de Westerse Mens aankleeft. Geen schrijven, zoals de grote Duitse dichters, ‘om een wereldbeeld, een idee tenminste, een samenhang aan de werkelijkheid te geven’, want zo'n papieren werkelijkheid is toch zinloos; niemand heeft zich daar ooit veel aangelegen laten liggen (Doeschka Meijsing De kat achterna, p. 153).
Samenvattend kan ik stellen dat het academisme zich kenmerkt door een nadruk op de techniek en vorm; hieruit vloeit voort dat de inhoud secundair is en dat de bedoeling eerder verstrooiend dan belerend of inzicht verschaffend moet zijn. Deze kenschetsing nu lijkt, afgezien van de vorm waarin ze gesteld is, zo weggelopen uit de theoretische uiteenzetting omtrent het dichten van de hand van degene, die als vorst van het hollands academisme beschouwd moet worden, de man die zelfs in zijn eigen naam symboliseert: drs. P. Zijn hoofddoel bij het schrijven van verzen is verstrooiing van schrijver en lezer door het subliem hanteren van de techniek van het dichtersvak. Er is dus wel enig verschil met Kooiman en volgelingen - zij schrijven proza en drs. P beoefent een vorm van poëzie, light verse. Ook lijkt het bij eerste beschouwing dat de nadruk op het plezier van de maker bij het H.P.-academisme minder groot is; dit is slechts schijn. De valse bescheidenheid der officiële literatuur verbiedt Kooiman en vrienden openlijk te verklaren dat het niet zozeer gedrevenheid als wel schrijfgenoegen is dat hen aan het werk houdt. Het feit echter dat probeersels en oefeningen als De schrijver droomt in druk komen, bewijst dat het niet enkel de verstrooiing van de lezer is die de academisten drijft.
Drs. P kent, zoals het een vorst betaamt, deze valse bescheidenheid niet, hij geeft zonder zich te excuseren voor het plezier dat hij in het verzenmaken vindt en waarin hij anderen wil laten delen, een bundeltje uit onder de titel: Ons Knutselhoekje, dartelen met versvormen. Hij geeft zonder blozen toe dat de enige eis die hij aan zijn plezierdichtkunst stelt is: ‘het zo on-