Ontmoetingen met C.J. Aarts
Theodor Holman
1977 C.J. Aarts(l.) en Theodor Holman foto: Jan Willem Stas
Aarts en ik gaan naar café Wellink. Hij moet mij hoognodig wat zeggen. Terwijl hij een jus d'orange bestelt, haalt hij uit zijn koffertje mijn manuscript. ‘Hij ziet er van af’, denk ik. Dan zegt hij: ‘Je hebt dit manuscript ook opgestuurd naar Peter Loeb, hè!’
Hoe is hij daar verdomme achter gekomen? De uitgeverswereld toch een kliek? Aarts vervolgt: ‘Ik heb om jou te mogen uitgeven enkele auteurs moeten ruilen. Hans Dorrestijn, Fetze Pijlman en Hans van Weely gaan nu naar Loeb en ik krijg jou. Vind je dat zelf een goede ruil?’
Aarts is weer eens verliefd en vraagt aan mij of hij een tientje kan lenen voor het sturen van een telegram aan Betsie. In het postkantoor voor het loket weet hij geen korte boodschap te verzinnen. Hij raadpleegt mij. Omdat ik de mensen achter mij al geirriteerd opmerkingen hoor maken, zeg ik: ‘Schrijf maar op: kom hier kutje van me’. Aarts doet het. Twee dagen later ontmoet ik hem bij Keyser. Hij ziet erg bleek en zijn bril is kapot. Ik zeg: ‘Zo, kende Betsie karate?’ ‘Nee’, zegt Aarts, ‘ze is juist direkt gekomen en nu is ze m'n huis niet uit te slaan’.
Aarts loopt met enkele auteurs uit zijn fonds door de rosse buurt van Amsterdam.
‘Weet je wat het met die hoeren is?’, zegt Hans Dorrestijn die momenten van filosofische gevatheid kent, ‘ze hebben een rotleven. Iedere dag brengen mannen met veel bombarie hun kwakje en blijkt het helemaal niets te zijn.’
‘Ja’, zegt Aarts, ‘hoeren zijn net uitgevers’.
Op een feest zit Aarts de dames achterna. Maar zonder succes. Moe en afgetobd gaat hij in de keuken zitten, waar de gastvrouw het een en ander klaarmaakt.
‘Is jullie huwelijk goed?’, vraagt Aarts. ‘Prima’, zegt de gastvrouw. Aarts kijkt haar een tijdje aan en zegt: ‘Toch was jij vroeger ook knap’.
Aarts en ik lopen 's ochtends om half vijf door Oud-West. ‘Laten we Jan Kal uit bed bellen. Die heeft vast nog thee en wat te eten’. Bij het huis van Kal aangekomen begint Aarts onbeschoft lang te bellen. Er wordt niet opengedaan. Aarts belt nog een keer. We zien in de kamer van Jan licht aanflitsen. Voor het raam verschijnt eerst het gezicht van een meisje, daarna het gezicht van Jan.
Het raam wordt opengeschoven en Jan en zijn vriendin kijken naar buiten.
‘Wat is er, verdomme’, zegt een boze Jan. ‘Hoi Jan! We komen net van Lisa en die vroeg of ik aan jou wilde zeggen dat ze het had en dat jij je dus ook even moet laten kontroleren. Dat was het. Dag!’