Franse Kroniek
Joris-Karl Huysmans
P.H. Dubois
Ook in Nederland begint de belangstelling te groeien voor de Franse schrijver van Nederlandse afkomst, Joris-Karl Huysmans, die een wat aparte plaats inneemt in de Franse literatuur. Hij werd (in hetzelfde jaar als. Marcellus Emants, 1848) in Parijs geboren en hij overleed daar ook in 1907. Hij was de zoon van een Hollandse schilder-tekenaar Victor Godfried Jan Huysmans uit Breda, die zich in het jaar van de geboorte van zijn zoon tot Fransman liet naturaliseren.
Huysmans behoorde tot de groep van Médan, de jonge Franse naturalisten, geschaard om de meester, Emile Zola, en bestaande uit Guy de Maupassant, Henri Géard, Léon Hennique, Paul Alexis en Huysmans. Buiten de Maupassant zijn de meesten hier niet of nauwelijks bekend, want niet vertaald en betrekkelijk weinig gelezen. Dat worden ze trouwens ook in Frankrijk niet meer, met uitzondering van de Maupassant en Huysmans. Over hen is ook in de loop der jaren veel geschreven. Met name over Huysmans, die het onderwerp vormt van deze kroniek. Zijn bibliografie, of liever de bibliografie over hem, is vrij uitgebreid en een jaar of twintig na zijn dood is er in Parijs eerst een Huysmans-Club, vervolgens een ‘Société J.-K. Huysmans’ opgericht die op gezette tijden bulletins uitgeeft met aan hem gewijde publikaties. Alleen al na de laatste wereldoorlog zijn er enkele tientallen werken en studies over hem verschenen en worden talrijke werken van zijn hand, vooral de laatste jaren in goedkope edities herdrukt.
Het merkwaardige is dat er geen verzamelde werken van hem bestaan, d.w.z. er bestaat wel zo'n editie - begonnen in 1928 door de uitgeverij Grès in Parijs- maar die is onvolledig omdat de firma na de uitgave van 18 delen failliet ging en niemand de onderneming heeft voortgezet.
Nog merkwaardiger is dat pas in 1955 de eerste biografie over hem verscheen, geschreven door een Engelsman, Robert Baldick, hoogleraar Frans in Oxford (hij overleed het vorige jaar), die onder de titel ‘La vie de J.-K. Huysmans’ in 1958 in Frankrijk werd vertaald, op diverse punten overigens herzien en uitgebreid. Het is nog altijd de enige grote biografie en de meest complete.
Er is voor deze merkwaardigheid wel een verklaring. Huysmans heeft voor zijn dood een dertien jaar jongere vriend, de schrijver Lucien Descaves, tot zijn exécuteur testamentair aangesteld. Deze heeft hem lang overleefd: hij stierf in 1949, en Descaves heeft zich strikt gehouden aan de wens van Huysmans dat geen brieven zouden worden gepubliceerd en dit dan ook consequent weerhouden.
Maar Huysmans is een schrijver bij wie leven en werk zo nauw verweven zijn dat er eigenlijk geen biografie mogelijk was zonder dat men gebruik kon maken van de correspondentie. Pas toen dat begon te gebeuren, na de dood van Descaves en practisch een halve eeuw na die van Huysmans kwam er voldoende materiaal vrij om aan de biografie te beginnen, zoals Baldick heeft gedaan.
Wanneer men Huysmans een ‘naturalistisch’ auteur noemt, is dat maar zeer ten dele waar. Het is het geweest, maar niet gebleven of op een zo persoonlijke manier dat hij slechts voor een deel van zijn werk onder deze wat al te schoolse benaming vallen kan. Roman en autobiografie zijn bij Huysmans zo nauw verbonden dat alleen daarom al het begrip als stroming nooit helemaal op hem van toepassing geweest kan zijn. Daarvoor immers is het naturalisme te veel een ‘methode’ en dat is met het autobiografische schrijven moeilijk verenigbaar.
Zijn eerste boeken (behalve het allereerste dat uit korte prozagedichten bestaat) zijn romans en verhalen - Marthe, histoire d'une fille (1876), Les Soeurs Vatard (1879), En ménage (1881), A Vau l'eau (1882) - hebben een sterk naturalistische inslag. Maar daarna wordt de verandering duidelijk zichtbaar.
Dat is met name het geval in zijn roman A rebours (1884), een van de sleutelwerken van de schrijver, waarvan onlangs voor het eerst een vertaling in het Nederlands is verschenen onder de titel Tegen de keer (Uitg. Athenaeum-Polak & van Gennep, Amsterdam 1977), heel goed vertaald door Jan Siebelink.
Tegen de keer is een kort, paradoxaal, maar erg interessant en intrigerend boek. De held van die roman, Des Esseintes, is een geblaseerd man, uit een uitgeput geslacht, rijk, iemand die van alles heeft genoten en daardoor onvoldaan zich terugtrekt in wat hij een ‘thébaïde’ noemt, een geheimzinnige villa in Fontenay-aux-Roses, waarin hij zich een fantastisch milieu schept van een op de spits gedreven esthetisme. Alles is er tot in de kleinste bijzonderheden gewild en overwogen.
Hij stelt in alles belang maar op een speciale en extreme manier. Het lijkt op een soort klooster met koorstoelen en een kloosterbel, maar de bewoner is bepaald geen kloosterling! Zo houdt hij er bijvoorbeeld een likeur-orgel op na met smaak-variaties als betrof het muziek of de kleuren van het spectrum. Er zijn filosofische aspecten aan het boek en Des Esseintes leest en mediteert. Hij leest de mystieken, maar ook de latijnse schrijvers uit de tijd der decadentie. En de decadentie is precies het kenmerk van al zijn gedragingen en raffinementen. De hele wereld van Des Esseintes is kunstmatig en ver van de andere wereld.
Het boek is bewonderenswaardig en eigenaardig, maar het is belangrijk door een geestelijk klimaat en een stijl die Huysmans in het Franse proza een rol doen spelen, vergelijkbaar met die van Mallarmé in de poëzie.
Huysmans heeft zich voor Jean des Esseintes trouwens geïnspireerd op de figuur van Robert de Montesquiou bekend dichter en dandy in die tijd, die ook model gestaan heeft voor Marcel