Engelse Kroniek
James Brockway
Om met het onvermijdelijke te beginnen: in de jongste verzameling van korte stukken door Virginia Woolf, Books and Portraits, zijn de essays en boekbesprekingen, veelal voor de Times Literary Supplement geschreven, kwam ik het eerste essay van haar hand tegen, dat ooit is aangenomen. De titel luidt ‘Haworth, November 1904’ en in dit essay, dat in het dagblad The Guardian van 21 december 1904 is verschenen, beschrijft zij een bezoek aan het huis van de zusters Brönte, in Yorkshire.
Stijl en toon zijn al dadelijk herkenbaar als die van de Virginia Woolf die wij uit haar latere werk kennen, hoewel er hier en daar een zekere onhandigheid valt te bespeuren, een tasten. Wat mij echter het meest interesseert is wat zij al in de eerste twee zinnen van dit eerste stuk te zeggen heeft. Die zinnen luiden als volgt:
‘I do not know whether pilgrimages to the shrines of famous men ought not te be condemned as sentimental journeys. It is better to read Carlyle in your own study chair than to visit the sound-proof room and pore over the manuscripts at Chelsea.’ (Carlyle's huis staat in Chelsea, Londen.)
Dus helemaal in het begin wijst Virginia Woolf de lezer naar het werk van de auteur terug. Niet in zijn privé leven snuffelen, maar zijn boeken lezen. Of meer in het Nederlands gezegd: haar vinger wijst ons van de vent terug naar de vorm. In onze tijd van steeds meer boeken over Virginia Woolf vind ik dit nogal amusant en ironisch en ik zou haar woorden gaarne ‘echo-en’. Niet dat er iets tegen het lezen van boeken over auteurs is, mits dit geen vervangmiddel wordt voor het lezen van hun eigen woorden.
Nagenoeg alle stukken in Books en Portraits hebben met andere auteurs te doen, en niet alleen met Britse schrijvers als Coleridge, Pepys, de dichter Rupert Brooke (tijdgenoot van Virginia Woolf en voor lange tijd een ‘cult-figure’). Neen, er zijn ook vrij veel besprekingen te vinden van of over de Russen, Dostoijevski en Turgeniew en Amerikaanse auteurs als Thoreau en Herman Melville.
Dit boek van Virginia Woolf is in de eerste plaats een ‘writer's book’ maar ook een boek voor de kenner van literatuur. Haar recenties leest men niet in de eerste plaats wegens de informatie die ze verschaffen, maar om haar kritische methode, háár stijl en háár humor te kunnen proeven.
Titels als ‘Jane Austen and the Geese’ en ‘A Scribbling Dame’ (‘Dame’ betekent iets heel anders voor ons dan het Nederlandse ‘dame’ iets lichtelijk komisch) beloven al wat pret. Virginia Woolf was veel te intelligent om dáárvoor geen plaats in haar kritiek vrij te houden. De plechtige manier liet zij gaarne aan de kwezels en de academici over. Zo kan zij een bespreking van een biografie van de Victoriaanse schrijfster Mrs. Humphry Ward met de volgende woorden beginnen:
‘None of the great Victorian reputations has sunk lower than that of Mrs Humphry Ward. Her novels, already strangely out of date, hang in the lumber-room of letters like the mantles of our aunts, and produce in us the same desire that they do to smash the window and let in the air, to light the fire and pile the rubbish on top. Some books fade into a gentle picturesqueness with age. But there is a quality, perhaps a lack of quality, about the novels of Mrs Ward which make it improbable that, however much they fade, they will ever become picturesque.’
Dat is wreed... maar dat is schrijven.
De hele eerste alinea van deze bespreking (van 1924) vormt een model-introduktie en de laatste zin, waarin zijn het eindoordeel aan de lezer zelf overlaat, is een voorbeeld van de beleefdheid tegenover haar lezers die een schrijfster betracht, die het vanzelfsprekend acht, dat de lezers even intelligent en fijngevoelig zijn als zijzelf.
En ik was helemaal niet van plan over Virginia Woolf te schrijven...
2 November jl. werd in Londen de winnaar van de Bookerprijs voor de beste roman van het jaar bekend gemaakt. Paul Scott (geb. 1920). Toen ik de namen leerde kennen van de ‘laatste zes’ in de race, dacht ik al: de prijs móét naar Scott, al had ik het persoonlijk prettig gevonden, als Paul Bailey (geb. 1937) de prijs gekregen had voor zijn roman Peter Smart's Confessions (Cape).
Dat was echter wel wat onbillijk geweest. Scott schrijft al sinds 1952, Bailey pas sinds 1967, terwijl de laatste reeds recipient is geweest van vele onderscheidingen. Aan Bailey heb ik reeds in het juni-nummer (nr. 37) van BZZLLETIN een paar woorden gewijd, met een foto.
Het toekennen van de grote Engelse prijs voor de roman van Scott, Staying On, over India na de bevrijding, laat niettemin een zekere trend zien. Of wat, tenminste, op een trend gaat lijken.
Het is tamelijk opvallend, dat deze prijs sinds het beginjaar, 1969, heel vaak is toegekend aan een roman, die met India te maken heeft, of met het doen en laten van Britten in landen van het toenmalige Britse Imperium, indien niet India, dan wel Afrika.
Dit hoeft niet te betekenen, dat de oude glorie van het Britse imperium in zulke romans weer tot leven komt, of dat nostalgie in het spel is. Integendeel - veel van het bekroonde werk laat een satirisch beeld van de Britse kolonist zien, zoals trouwens ook deze nieuwe roman van Scott, Staying On.
De roman begint namelijk met de dood van de hoofdfiguur, Colonel ‘Tusker’ Smalley, oud-officier, die na de Onafhankelijkheid van 1947 met zijn vrouw in India is blijven hangen. Zijn vrouw hoort dat haar man plotseling overleden is terwijl zij bij de kapper onder de ‘hair-dryer’ zit - een typisch ‘hulpeloze’ situatie. De tijd - en India - hadden ‘Tusker’ al achter hen gelaten.