John Heartfield
Een revolutionair kunstenaar met een beperkte maatschappelijke werking.
Andre Matthijsse
In zijn voorwoord bij het boek Montage: John Heartfield signaleert Eckhard Siepmann dat in het ‘burgelijke’ standaardwerk over de schilderkunst in de twintigste eeuw van Werner Haftmann tussen de abstracte schilder Hans Hartung en de expressionist Erich Heckel geen plaats is ingeruimd voor de man die ‘zelfs’ in Der Spiegel is aangeduid als ‘de grootste visuele agitator van de Duitse arbeidersklasse’: John Heartfield. Waarmee Siepmann wil aantonen hoe vergeten Heartfield in de Bondsrepubliek wel is; of was.
Siepmann had, geloof ik, een gelukkiger voorbeeld moeten kiezen. Haftmanns werk is een ‘Entwicklungsgeschichte’ van de schilderkunst en als schilder neemt Heartfield daarin geen bijzondere plaats in. Maar gelijk heeft Siepmann wel.
In de toch in veel opzichten meer dan voortreffelijke Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie volgt in deel elf na Hearst (William Randolph), de Amerikaanse krantenmagnaat, heart of Midlothian (The)- eenroman van Walter Scott, en het Engelse woord heat. De volgende naam is die van de Engelse politicus Edward Heath. Is de GNLE derhalve een? burgelijk’ naslagwerk dat agitatoren niet op hun artistieke kwaliteiten of beroemdheid maar op hun politieke kleur beoordeeld? Of was de beroemde Heartfield pak weg drie jaar geleden (toen het betreffende deel van de GNLE werd samengesteld) nog zo vergeten dat de verantwoordelijke redacteur hem niet kende? Voor de zekerheid nog even in het volgende deel gekeken: Herzfeld (Ernst Emil) is de enige, hij was een Duitse archeoloog.
Hellmuth Franz Josef Herzfeld werd in 1891 in Berlijn geboren. Zijn moeder werkte in een textielfabriek, zijn vader was schrijver met een socialistische, anarchistische inslag; ook hij is in de boeken niet meer terug te vinden, ook niet in die welke de socialistische literatuur tot onderwerp hebben. Onbemerkt was hij echter niet. Door de tendens van zijn geschriften werd hij met gevangenisstraf bedreigd, waarom hij met zijn familie naar Oostenrijk vluchtte. Daar verdween zijn vader, zijn moeder kwam terecht in een zenuwinrichting, Hellmuth ging van het ene pleeggezin naar het andere. In 1908, hij woont dan in Wiesbaden, gaat hij er met een vriend vandoor, naar München, de plaats waar het op cultureel gebied toen allemaal gebeurde. Hellmuth werd ingeschreven op de koninklijke Kunstgewerbeschule en volgde de opleiding voor tekenleraar. In 1916, hij is inmiddels naar Berlijn getrokken en bevriend geraakt met Georg Gross, verandert zijn naam in John Heartfield. Niet zozeer uit protest tegen de overdreven Duitse vaderlandsliefde tijdens de eerste wereldoorlog, zoals meestal wordt gesuggereerd, alswel onder invloed van het Amerika-enthousiasme van zijn vriend, die zijn naam veramerikaniseerde tot George.
John Heartfield behoorde in 1918 tot de oprichters van de communistische partij in Duitsland; en hij bleef communist tot zijn dood in 1968; vanaf 1945 woonde hij in het socialistische deel van Berlijn.
Het werkelijk schitterende boek dat Eckhard Siepmann over Heartfield samenstelde, behandelt slechts een periode uit dit leven: ‘Vom Club Dada zur Arbeiter-Illustrierten Zeitung’, zoals de ondertitel luidt. Het boek was bedoeld als begeleiding van de door de Elefanten Press Galerie (Berlijn) georganiseerde Heartfield-tentoonstelling, waarbij tevens een uur durende Heartfield-film van Helmut Herbst hoort. Een minitentoonstelling (ca.dertig weken van Heartfield) en de film kunnen in Hamburg worden geleend.
Het boek, en de tentoonstelling, heeft vooral betrekking op de activiteiten van Heartfield als fotomonteur. En terecht, want aan de fotomontages ontleent Heartfield zijn belang.
Dat belang is niettemin een enigszins omstreden zaak geworden. John Heartfield begon als dadaist, agressief respectloos voor de burgelijke cultuur. Maar waar anders dadaisten, zoals Kurt Schwitters, hun werk als autonome kunst (of antikunst) beschouwden, zag Heartfield in dat hij zijn werk als een politiek middel kon gebruiken. Hij zette zijn fotomontages in voor de klassestrijd, tegen de oorlog, fascisme en imperialisme. In het feit dat Heartfield deze functie ontdekte en toepaste, ligt het revolutionaire karakter van zijn fotomontages. De visualisering was immers niet het gemeengoed dat het nu is. Met wat ‘knippen en plakken’ konden belangrijke maatschappelijke structuren zichtbaar worden gemaakt. Dat was nieuw en revolutionair. Maar het is de vraag of deze revolutionaire ‘kunst’ een adequaat maatschappelijke waarde heeft gehad.
In een tekst over de betekenis van kunst voor de brede lagen van de bevolking (zoals dat zo mooi heef) heeft Bert Brecht met betrekking op Georg Gross en John Heartfield opgemerkt, dat zij hun werk maar moeilijk onder de massa konden brengen.
Zelfs onmiddelijk herkenbare en uiterst suggestieve fotomontages blijven een intellectueel gebaar dat een zekere kennis verondersteld. Die zekere kennis stoelde bij Heartfield op zijn communistische opvattingen.
Deze twee aspecten van het montagewerk van Heartfield maken het tijdsbepaald en beperkt in zijn maatschappelijke betekenis.
De organisatoren van de tentoonstelling - Tom Fecht en Eckhard Siepmann - hebben hier in zoverre begrip voor gehad, dat zij Heartfield even ‘beperkt’ hebben getoond, dwz. als fotomonteur vooral in dienst van de klassestrijd. Deze opzet is door Klaus Staeck, de meest vooraanstaande fotomonteur in het huidige Duitsland, nogal heftig aangevallen, Heartfield zou door deze opzet museumrijp worden gemaakt en daardoor onschadelijk, Heartfield zou worden gebruikt om