Wat er weer met die kleine man gebeurde
Clara Eggink
Waar? O, ditmaal toevallig in de U.S.S.R. Want daar gaat het - ondanks alle verbazingwekkende, raadselachtige mededelingen - blijkbaar zoals overal ter wereld. Het onbekende, ongeachte, onbelangrijke, ongetelde, onontwikkelde, ongevraagde individu is er, zoals altijd en overal, de pineut.
Eigenlijk zou je, afgaande op het lot van de pineut, de landen van de wereld in twee groepen kunnen verdelen. De ene groep waarin de pineut, ook wel schlemiel genaamd, zijn leven lang van jong tot oud in zijn hoekje blijft, nauwelijks toekomt aan de levensstandaard van Jan Modaal of daar dikwijls onder blijft. Alle welvaartsverschijnselen gaan aan hem voorbij en zich beklagen doet hij niet. ‘Hij gaat en is’, om met een variant op de oude dichter J.C.J. van Schagen te spreken. Niemand bemoeit zich met hem en ook niemand trekt zich iets van zijn lot aan. Maar hij heeft eeuwigheidsvolume.
In de tweede groep landen, die onder een totalitair regiem lijden, is het pineutendom evenzeer een normaal verschijnsel maar zij hebben het er iets minder makkelijk. Daar kan het voorkomen dat zelfs de pineut door het onvoorstelbaar vertakte bureaucratendom en het koddebeierscorps bij de zielige nek wordt gepakt. Doch ook daar is het pineutendom groot en uitgebreid en met het merendeel gaat het als met zijn soortgenoten in de malsere landen: geborenbeetje ademen-dood.
Nu stel ik mij voor dat de U.S.S.R. vooral is bevolkt met pineuten. Met - laat ons zeggen - op iedere honderd pineuten één slimmeling. Dat is wellicht nog wat hoog geschat, maar tot de slimmerds reken ik nu alleen die figuren die, hoe dan ook, kans hebben gezien een greintje macht te pakken te krijgen. Al is het maar over twee pineuten. En in wezen zijn die slimmelingen ook de pineut als het er op aan komt.
Zo ziet de wereld er wel ongeveer uit m.i. Tenzij - er iemand opstaat, zelf uit het pineutendom voortgekomen maar door een of ander wonderlijk mutatieverschijnsel voorzien van een extra hersenlobje. Dit laatste maakt dat hij om zich heen gaat kijken en zijn broederpineut uitkiest om hem weer eens onsterfelijk te maken. Zo een is de Russische schrijver Wladimir Wojnowitsj. En dankzij hem staat ditmaal de pineutsoldaat Iwan Tsjonkin meer dan levensgroot temidden van een kolchoz-vol pineutboeren. Wojnowitsj was van huis uit zelf een pineut. Hij groeide als kind op in een afgelegen dorp - waarschijnlijk zoiets als Rode uit zijn roman ‘De Merkwaardige Lotgevallen van soldaat Iwan Tsjonkin’. Hij groeide op tijdens de tweede wereldoorlog. De school lag ver van het dorp en hij leerde nagenoeg niets. Toen hij onder dienst moest, was hij toch nog timmerman geworden en bij de soldaten bracht hij het zowaar nog tot mechanicien. Maar zelfs met deze ambachten kon hij na de oorlog niet aan werk komen.’ Het extra hersenlobje bracht hem er toe een vers te gaan schrijven. Dat zond hij naar de Legerkrant en tot zijn niet te beschrijven verbazing werd het geplaatst.
Nu schijn je in de U.S.S.R., net als voor andere methoden om aan je brood te komen, opleidingsinstituten te hebben voor het schrijven. Wojnowitsj begaf zich met moeite naar Moskou, begaf zich naar zo'n instituut voor de letteren, deed een soort examen en werd aangenomen. Eilaas, men vond dat zijn naam een Joodse klank had en toen werd hij weer afgewezen.
Hij vond wat werk in de bouw, schreef verhalen, trouwde, woonde met drie gezinnen in één kamer (1960) en raakte bij toeval bij de radio.’ Daar overkwam hem het wonder dat hij het lied schreef dat de hymne van de kosmonauten geworden is. In de kosmos aangekomen, werd het door de vliegers gezongen en dan zong Chroestjov het ook. Daarna verging het hem wel wat beter maar hij had de euvele moed Solsjenitsjin te verdedigen en voorts heeft hij zelf gezegd: ‘Hoe beter je schrijft hoe minder mogelijkheden tot publcatie je hebt’. Wij kunnen hem dus weer gerust de pineut noemen. Geen wonder dat Wojnowitsj van het pineutschap alles af weet. Uitgegeven mag hij niet meer worden.
Iwan Tsjonkin, zijn held, is een gewoon mannetje, dom in de ogen van zijn meerderen maar pienter in de dagelijkse dingen. Dom noemt men hem omdat hij geen gevoel heeft voor kadavergehoorzaamheid. Zelfs in de houding staan kost hem moeite. Hij is van aanleg een goede boer die het land kan bewerken en paarden verzorgen. Maar soldaat moet en zal hij wezen, dus die eigenschappen komen niet tot hun recht.
Op een dag wordt hij - met het heilige kruis achterna - weggezonden naar een afgelegen dorp om een neergestort vliegtuig te bewaken. Een week rantsoen krijgt hij mee. Daarna wordt hij totaal vergeten. De kolchoz waarin hij terecht komt is bevolkt met zijn soortgenoten. Het vliegtuig is neergestort vlak naast de moestuin van de ongetrouwde Njoera, die postbode is. Het paar vindt elkaar. Plichtsgetrouw als Iwan is, trekt hij de heining van Njoera's moestuin door om het vliegtuig heen en het paar zou in zijn eindeloze simpelheid tevreden aan hun eindje gekomen zijn, als Tjonkin niet een brief naar zijn commandant gestuurd had om zijn volgende rantsoenen. Njoera, de postbode onderschept die brief, want zij voelt er niets voor de man in haar bed en in haar tuin kwijt te raken.
Gewone, kleine menselijke gebeurtenissen in het pineutengemeenschapje dat toevallig kolchoz heet omdat het in Rusland ligt en niet ergens op het franse, engelse of N. amerikaanse platteland b.v. Naast hen woont de kweker Gladysjew die probeert aan één plant tomaten (boven) en aardappelen (onder) te laten groeien. Mij doet