Boze brieven van Bijkaart
Het conservatisme van de romanschrijver
Louis Ferron
Je zal in Nederland maar schrijver van enige importantie wezen. Dan zul je al gauw tot de ontdekking komen dat het welhaast een wetenschappelijke stelling lijkt te zijn dat het belang van een nederlandse schrijver niet afgemeten wordt aan de intrinsieke waarde van diens werk, maar veeleer aan de heisa daaromheen. Het zijn gewoonlijk niet de literaire kwaliteiten die gewogen worden maar op zijn best de persoon in diens relatie tot de maatschappelijke en politieke buitenwereld. Hoe meer de agogen der nederlandse letteren menen te kunnen aanmerken op de ideologische plaats van de romanschrijver in de samenleving, des te reusachtiger schijnen de proporties van de betreffende auteur te worden. Dat effect is niet altijd beoogd, het volgt echter automatisch. Treffende bewijzen van deze stelling leveren met name de kopstukken van de eerste naoorlogse generatie, Mulisch, Reve, Hermans.
En het aardige daarbij is dat de over hen uitgegoten kritiek, waardoor zij zo schier onaantastbaar konden worden, het klemmendst en vaak ook wel het best gefundeerd verwoord kon worden door een latere generatie, zodat men hierbij, godbeter het of all things weer eens het eeuwige generatieconflict in actie ziet. De zonen proberen hun vaders af te breken, de vaders worden daardoor onaantastbaarder dan ooit. Wat de zonen beoogden, over de ruggen van hun vaders naar de toppen klimmen is hen niet gelukt. Het zullen op hun beurt weer hun zonen moeten zijn die de zonen van nu groot criticeren, maar zover zijn we nog niet.
Twee constateringen dus. Ten eerste, de generatie Mulisch, Reve, Hermans wordt op oneigenlijke gronden de hemel in gekraakt; ten tweede, er is sprake van een generatieconflict. Wat wil je daar nou mee kwijt, Ferron? Laat ik dat proberen uit te leggen aan de hand van W.F. Hermans laatste produkt, Boze brieven van Bijkaart. Zoals inmiddels ruimschoots bekend, bevatten de boze brieven een bundeling van ca. drie jaar stukjesschrijverij in Het Parool. De stukjes gaan over van alles en nog wat; het heeft weinig zin ze aan een gedetailleerd onderzoek te onderwerpen. Voor wie gevoelig is voor Hermans' toon bevatten ze een aantal aanstekelijk verwoorde brokken rancune, naast een minstens even groot aantal moten nauwelijks uit de verf komende ongein. Rancune en ongein, broer en zus. Wie de eerste als motor kiest zal aan de tweede niet altijd ontkomen. De constatering houdt, wat mij betreft, geen desappreciatie in. Men neemt een schrijver met al zijn hebbelijkheden of men neemt hem niet. Hoe nu heeft de critiek gereageerd op Hermans' krantestukjes of, wat ruimer geformuleerd, in hoeverre wordt de communis opinio omtrent Hermans beïnvloed door diens meestal polemisch bedoelde beschouwinkjes en piekeransen?
De algemene mening is dan: Hermans is een voortreffelijke romanschrijver, in zijn romans weet hij een consistente wereld op te roepen waar feitelijk niemand iets op aan te merken heeft. Gaat hij echter buiten zijn boekje, zo meent men, dan wordt hij een pias wie men zijn grollen vergeeft omdat hij nu eenmaal zo'n vaardig stilist is. Het wezenlijke van Hermans wordt tot grol verklaard, tot buitenliterair gegeven dat niettemin in de literaire overwegingen betrokken wordt. Het is de grolligheid waaraan men zich ergert, het is de ergernis die hem op een voetstuk plaatst waar hij, louter op grond van zijn romans, niet gezet zou zijn. De discrepantie die men meent te bespeuren tussen mandarijnen en boze brieven enerzijds en de schijnbaar politiek ‘waardevrije’ romans anderzijds maakt hem raadselachtiger en dus onaantastbaarder.
Waaruit bestaat die ‘grolligheid’ dan? Natuurlijk uit zijn als rechts geïnterpreteerde rancune. J.F. Vogelaar had het in een radioprogramma en n.a.v. de boze brieven over een ‘Koekoekmentaliteit’. Dat lijkt me een even juiste als niet terzake doende constatering. Er wordt echter wel mee bewezen wat ik zeggen wil, namelijk dat Hermans op oneigenlijke gronden becommentarieerd wordt. Toegegeven, Hermans kan zich op kinderachtige wijze boos maken over onbelangrijke bijkomstigheden als lang haar, hij kan zich, politiek gezien op niet altijd goede gronden opwinden over nakend rood gevaar en andere bijverschijnselen van onze sociaal democratische welvaartsstaat. Allemaal zaken die een jongere generatie behoorlijk in het verkeerde keelgat kunnen schieten. Het zijn echter allen zaken die met zijn kwaliteit van schrijver niets van doen hebben, al worden ze nadrukkelijk in de beoordeling betrokken. De vent wordt aan zijn vorm gemeten en men meent tot de ontdekking te komen dat daar verschil tussen zou bestaan. Er waart een vreemde religie door dit land die zich huiverig betoont tegenover iedere schrijver die zich niet conformistisch links opstelt. Blijkt de schrijver bewezen te hebben over de nodige kwaliteiten te beschikken, dan ontaardt die huiver in een gevoel van ongemakkelijkheid, giecheligheid of botte haat.
De zonen hanteren doctrines waarin de literatuur een andere plaats inneemt dan bij de vaders. Zo kan het inderdaad gebeuren dat wat ik buitenliteraire elementen wil noemen, wel degelijk tot de intrinsieke elementen blijkt te behoren. Maar is dat wel helemaal eerlijk en is het bovendien wel helemaal juist?
Hermans is een gematigd conservatief en binnen dat domein een gematigd anarchist al is dat laatste in zijn geval meer een psychische - het eerste meer een rationele zaak. Alsof men dat vanaf zijn allereerste pennevrucht al niet had kunnen weten. Het conservatief zijn van een Hermans heeft immers alles te maken met het