Ook André du Bouchet werkt in zijn Segers-aantekeningen dat ‘niets’ uit, maar dan wel in een zin die in de verste verte niet mystiek genoemd kan worden.
Voor hem is het fascinerende van de etsen het telkens opdagen van een wit, l'émergence d'un nul (= het opduiken van een niets), l'hiatus nonsignifiant (= een niets-betekenend hiaat). In het rotslandschap kan de diep in het dal gezonken windmolen geen dienst doen, evenmin de resten van het scheepswant rechts boven in de hoek; maar wel waait op die onmogelijke wijze de wind in en uit hoeken waar hij niet kan komen, blaast die wind het landschap leven in en nemen de bergen een vlucht. Wat vast in de aarde wortelt, recht overeind staat, wordt verbroken en in een nieuwe, dynamische samenhang geplaatst.
Op andere etsen worden rotsen gekliefd door er wit in uit te sparen, d.w.z. door daar niet te etsen, het papier blank te laten; maar die inkeping werkt als een wolk die de rots passeert en aldus beweging geeft aan het roerloze totaal. Du Bouchet citeert Mallarmés beroemde zin ‘compte total en formation’ (= totale som in wording) uit Un coup de dés jamais n'abolira le hasard (= een dobbelsteenworp zal nooit toeval uitschakelen), maar hij maakt er met Segers voor ogen net iets anders van: rudiments de ae compte..., flarden, restanten van zo'n totaal; het absolute wordt aan één stuk door opengebroken, al te zware betekenissen worden ongedaan gemaakt.
De inspiratie, de (goddelijke) bezieling komt dan ook niet aan het eind van de tocht zoals bij Reverdy, maar komt in het werk tussenbeide: de wind plooit de bergen los. Een beeld, beter perceptie, als La montagne en suspense betekent niet in de eerste plaats overhangende berg, maar zoiets als uitgestelde berg, een berg zonder geijkte betekenis.
Over het rotslandschap met scheepstakelage:
Vrij. Los. Zonder aanhechting. Zoals dat want,
eertijds, van gronden die het niet voortstuwt.
Hangend boven de verdwijning van water en van
de mast... Spoor - in de lucht - dezelfde lucht, altijd -
van de eerste, te niet gedane betekenis, waarbij zich dan
het opstuwen van de aarde voegt, die het vooruit gegaan is
en waarvan het zich nu opnieuw losmaakt...
Zoals, in de uitgestrektheid van de vlakte vóór het begin,
deze lijn, die niet toeloopt - van ver gekomen...
Spoor met opzet bewaard - dat zich boven het niets-betekenende
hiaat hecht aan een diepte vóór het begin -
droge aarde die wervelt - van elke vastgelegde tekening...
Dat is even een andere benadering dan die van de wetenschap, die de mogelijkheden van de ets reduceert door vast te stellen dat Segers twee etsen over elkaar heen heeft gemaakt, of liever: over de resten van de een, onzorgvuldig weggewerkt, etste hij een ander die er niets mee te maken had. Voor Du Bouchet is dat niets juist alles geworden: de een bestaat bij de gratie van de ander. Het hele werk van André du Bouchet is een aanslag op vastgelegde betekenissen. Zelfs toen in mei 1968 de verbeelding aan de macht leek te komen en hij zelf mee op de bres stond, stelde hij zich als dichter waakzaam ter zijde op, om te vechten voor het open woord, het niets-betekenend hiaat.
De opengebroken plekken zijn rustpauze; even kun je op adem komen, dan moet er weer verwoed verder gewerkt worden in de bergen papier, die het moeten hebben van veel wit, veroverd op zinnen vol onderbrekingen.
Het draait om stilte, sprakeloos kijken, maar die stilte heeft alleen zin midden in het geweld van woorden die cliches aanvechten.
Du Bouchet verzet bergen werk en staat maar nauwelijks stil.
Ook in het werk van Faverey speelt afbreken een grote rol. Een karakteristiek voorbeeld is het niet gepubliceerd gedicht over het rotslandschap met scheepstakelage, maar hij zegt het in Dichters bij Segers, een film gemaakt voor Beeldspraak van de N.C.S. (25 oktober 1977).
Twee passages waar hij kort na 1967 niet uit kon komen, heeft hij tien jaar later weggewerkt door daar rond voor uit te komen:
om op deze, paradoxale, wijze het gedicht alsnog af te ronden! In Gedichten 1 (1968) wordt een aantal malen letterlijk afgebroken:
of
en de bundel eindigt op de zin:
breukwaarts door het ei).
waarmee het mechanisme van ‘een beweging in de kiem smoren’ of ‘iets opzetten en meteen ongedaan maken’, dat de hele bundel bepaalt, zijn bondigste formule vindt.
Ook in Gedichten 2 (1972) wordt veel gebruik gemaakt van ruptures, maar toch zijn die van andere aard dan bij Du Bouchet. De slotregel maakt een meer voltooide indruk:
Kom lief- drink je glas leeg.
en die indruk wordt bevestigd in de openingsreeks van Chrysanten, roeiers (1977), de Segers-hommage, waarin te lezen staat:
Zich doorbreekt, dat is het wat Segers in een aantal etsen lukt en waarheen Faverey op weg is. Dat betekent, dat eigen en andermans grenzen