Flitsen van geschonden ontroering
Peter Berger
Voor ons ligt een werk waarin de dichter Chris van Geel zich presenteert als beeldend kunstenaar. Het is niet voor het eerst dat we hem in die hoedanigheid kunnen ontmoeten. Maar wel wordt er nu voor het eerst pas een goede indruk gegeven van de ‘beeldende’ kant van zijn merkwaardige dubbeltalent.
Een interessante vraag die men kan stellen is: kun je hier eigenlijk wel spreken van een dubbeltalent? Ik bedoel: ontmoet je dezelfde artistieke persoonlijkheid die uit de poëzie vertrouwd is geworden ook in het beeldende werk? Of uit Chris van Geel zich in dat laatste zo anders, dat hier ook een totaal andere kant van zijn wezen aan bod komt?
Ik geloof dat hier sprake is van het eerste, dat er een regelrechte verbinding is te trekken tussen de dichter en de beeldende kunstenaar.
Laten we daarom eerst even kijken naar zijn poëzie. Ik zou Chris van Geel een typisch natuurdichter willen noemen. Maar dan wel een van een heel apart karakter.
Bij een natuurdichter denk ik in de eerste plaats toch aan iemand als de jonge Hans Warren die bijvoorbeeld op deze wijze het brede Zeeuwse land kan oproepen:
Zonlicht heeft over golvend groen en grijs
en stapelt zich helwit op koeienruggen.
Het wilgenzilver buigt wijd op de wind
tegen de blinkend blauw met witte luchten.
Naast bomenschaduw straalt de gele gloed
van boterbloemen, wiegend langs de greppels.
De stugge heggen geuren van de rozen,
vinken slaan boven het zwatelen der peppels.
Hoewel Warren een natuurkenner bij uitnemendheid is, kijkt hij niet scherp naar details. Hij ondergaat het landschap in zijn totaliteit, hij gaat op in de sfeer, de geuren en kleuren, zijn gemoed stroomt uit in de natuur, in het wijde landschap waarin het geziene met de zomerse temperatuur en de aroma's vervloeit. Zozeer gaat de dichter op in zijn zinnelijke vervoering dat hij bijna één wordt met zijn verrukte natuurbeleving. Hij wórdt wat hij beleeft, uitstromend in het land.
Als zodanig vind ik Warren het prototype van de natuurdichter, de dichter die zich een roes drinkt aan wat hij in de natuur ziet en voelt en ruikt. Maar hoe anders dan is Chris van Geel als ‘natuurdichter’. Bij hem geen breed deinende strofen waarin de details meegevoerd en ondergeschikt gemaakt worden in de grote gevoelsstroom en het sonoor ruisende ritme.
Geen brede stroom, maar korte notities, waarin het juist aankomt op het treffende detail:
NAUWKEURIG bomen bekijken,
takken tellen, knoppen schatten,
in de ingewikkeldheid verzonken
van het groeien - en ze kappen.
Deze flitsende beschrijving is heel anders opgebouwd. Het vers zit vol abrupte wendingen en wringingen. En in de vorm, én in de waarneming. Ook Chris van Geel is een dichter die zich dicht bij de natuur voelt, daarvan getuigt - gedicht na gedicht - zijn nauwe omgang ermee.
Maar het is een wrevelige, weerbarstige omgang. De dichter laat zich vrijwel nooit over zijn persoonlijke emoties uit. Natuur is voor hem: het eeuwig doorgaande, althans: het bovenpersoonlijke. En in zijn contact met de natuur komen die menselijke emoties van verdriet en vreugde er ook niet zo op aan. Maar de natuur wijst hem wel terug op zichzelf. Want al is de natuur in eeuwige beweging, het is een eeuwige beweging waar het sterven en verval een wezenlijk deel van uitmaken. Door de natuur wordt hij gewezen op de eigen sterfelijkheid en hulpeloosheid. En het bewustzijn deel uit te maken van de natuur maakt bij hem een tragisch besef gaande, waarin hij, in zekere zin aan de natuur deel hebbend, toch opgesloten is in zichzelf, alleen met een bewustzijn dat zich niet kan bevrijden in een grote vervoering.
Voor deze visie staan geen rechtstreekse aanwijzingen in de teksten van Chris van Geel. Maar ik geloof toch dat dit een verklaring kan zijn voor zijn merkwaardige gebroken eenzijn met de natuur. Op het breukvlak staat zijn treurige scepsis. Een pantser bijna van hulpeloze intellectualiteit. Maar dezelfde intellectualiteit, die hem in de weg staat om zich in de totaliteit van de eeuwig stromende natuur te storten, en daarin onder te gaan, wordt anderzijds toch ook een instrument. om aldoor - even - aan zijn ego te ontsnappen. Hij is een scherp en scherpzinnig kijker die de natuur waar hij (deels) buiten staat, maar waar hij aldoor op betrokken is intens observeert.
Nauwkeurig bomen bekijken
takken tellen, knoppen schatten...
Hij zoekt de details, dat ene treffende dat in de onverschillige totaliteit zo opvalt dat hij, een zo wezenlijk mogelijke formulering zoekend, een zo scherpzinnig mogelijke beschrijving, er zijn eigen scherpzinnigheid als het ware mee overbluft, en er een lek van verbazing ontstaat. In de treffende beleving die tegelijkertijd de verwoording is van het detail schept hij zich even ruimte voor verwondering. Het bewustzijn blijft, maar heft zich ook op, en in dat ene detail openbaart zich de natuur als totaliteit. En