Over animatie (teken)film
Dick Ouwendijk
Er zijn twee mogelijkheden tot benadering van het fenomeen der animatiefilms. De mogelijkheid van een historische en van een teoretische benadering. Het samenvatten van de geschiedenis is een vrijwel ondoenlijke zaak. Althans in de vorm van een artikel. De zaak is te veelomvattend. De geschiedenis begint namelijk niet met de eerste streek van pen of tekenstift, in de doelbewuste opzet tot de kompensatie van een film te komen. Zij is al begonnen in de duistere tijden van de prehistorie.
Tijdens een festival in Frankrijk, in 1964, vertoonde een zekere madame Prudhommeau een film, die een sekwens bevatte, opgebouwd uit foto's van grottekeningen van een bison. Deze tekeningen waren zo samengevoegd, dat er een ‘filmstrip’ ontstond van een vluchtende bison, die ten slotte in een kuil valt. Helemaal overeenkomstig de manier, waarop grotbewoners uit de voorgeschiedenis hun grote prooidieren vingen.
Eenzelfde voorbeeld, uit historische tijden, is dat van de akrobaat op een Griekse vaas, in zoveel standen uitgebeeld, dat die tezamen, in snelle opeenvolging, de indruk wekken van een door de man uitgevoerde salto.
Het is natuurlijk te ver gezocht om voorbeelden als deze, aangevuld met voorbeelden uit de silhouettenkunst, te willen zien als zuivere prototypen van de animatiefilm. Wat er wél in tot uitdrukking komt is, het beginsel van beslist niet alle, maar toch wel zeer veel animatie: de ontleding van beweging in afzonderlijke karakteristieke beweginselementen. Als de voorbeelden in verband met de kunst van de filmische animatie enige betekenis hebben, dan is dat niet voor de geschiedenis van de animatiefilm maar voor de teorie ervan.
Tot op zekere hoogte geldt dat ook voor de verschillende ‘skopen’, die de illusie van bewegende beelden wilden oproepen, al komt bij deze apparaten toch enigszins de functie van de voorloper in het geding. Maar herleiden we deze illusie van bewegende beelden - de beelden van de prehistorische bison, van de klassiek Griekse akrobaat, de silhouetfilms - tot de teorie van de animatie, dan hebben we te maken met de schijn-animatie van de vertellingen. Of laat ik liever in plaats van de term ‘schijn-animatie’ de mildere term bezigen van de onvolmaakte animatie. Bestaande uit het imiteren van levende beweging.
Wel moet erkend worden, dat het imiteren van levende beweging in het overgrote deel van de animatiefilms normale, haast dagelijkse praktijk is. Er kunnen verrassende resultaten mee worden bereikt. Een treffend voorbeeld daarvan hebben we gezien in de verschijning van b.v. de strip-figuur Lucky Luke in de wereld van de animatie. Over het geheel genomen is het verlaten van de wereld van de strip, die de wereld van de ‘statische animatie’ genoemd zou kunnen worden, voor de wereld van de ‘dynamische animatie’ een onnatuurlijke overstap. Ik kom daar nog op terug.
Maar de overstap door Lucky Luke betekende binnen het komplex van de geïmiteerde beweging een verrijking van deze imitatie. Zijn eerste verschijnen op het filmdoek verliep zo vlot en gemakkelijk, alsof Lucky Luke nooit iets anders dan de wereld van de (weliswaar bewegingen imiterende) dynamische animatie had gekend. Hij was geen levend geworden plaatje, de plaatjes in de stripboeken zijn als het ware de gestolde neerslag van wat Lucky Luke en zijn milieu als geïmiteerd levende wezens waren. Lucky Luke en zijn milieu leven niet in de wereld van the old west; zij leven in Fantasia en daar weer in een hoekje, dat maar enkele trekken met het oude Amerikaanse westen gemeen heeft.
In datzelfde Fantasia ligt het land Gallië, waar Asterix en de zijnen het avontuur van hun leven vieren. De mogelijkheid is denkbaar, dat de twee werelden, van Lucky Luke en Asterix, in elkaar geschoven zouden worden tot één nieuwe Fantasiawereld. De Daltons b.v. zouden in die wereld, in opdracht van een Romeinse landvoogd, kunnen proberen aan Asterix' Galliërs hun geheime drank te ontfutselen. Er zou geen sprake zijn van enig anachronisme, ondanks het feit dat er een tijdsscheiding van ruim twee duizend jaren ligt tussen de levenstijden van Asterix en van Lucky Luke. Want Fantasia is een tijdloze wereld, waarin alles mogelijk is.
Of alles is misschien te veel gezegd. Wel is de ruimte der verbeelding haast onbegrensd te noemen. Een voorbeeld. Uit de Lucky Luke verbeeldingen. De verbeelding van een prairievlakte met los van elkander oprijzende hoge rotsen. Daar tussenin een rots met aan de ene kant een getrapte en aan de andere kant een als het ware langs een liniaal getrokken, loodrechte bergwand. Het groen is een tint blauwer dan grasgroen, het geel heeft een intense gloed, de rotsen zijn gekleurd in gebruineerde grijzen. De wereld is een klein, betoverend paradijsje. Op de rots een indiaan te paard. Hij speurt de prairie af en wendt, zodra hij onraad ziet, de teugel, waarna het paard met han-