Poëzie over de tong
Wiel Kusters
Onder de egocentrische titel Stenen voor mijzelf heeft Jacques Hamelink vier reeksen ‘reispoëzie’ bijeengebracht: Sierra Bernia, Pyreneeën, Finistère en Côte Sauvage, - exploraties van stenen landschappen, een slijmerige zee en van wat door dit alles verzinnebeeld wordt.
Van deze vier heeft ‘Pyreneeën’de allures van een klein epos: niet voor niets opent de cyclus met een variant op de traditionele aanroeping van de Muzen, wordt er ‘vanuit een onzichtbare helicopter boven ons, over onze voortgang beslist’ en figureert in het slotgedicht de roemruchte Hannibal:
a) Hoogtegeesten, ik moet u aanvaarden.
Er is bagageruimte over in mijn hoofd,
een windhaf waar ik toch nooit iets mee deed.
Vestig u daar. Wijdte en verte
voorzover te overzien: wees binnenin.
wanneer ik weer verdun tot vel papier
of winters kreuk tot tafellaken van damast.
b) vredig fouragerend op het asfalt
Hannibal met zijn kohorten,
verdwaald aan de voet van de Pyreneeën,
op het nippertje door ons gemist.
In het vierde gedicht van de reeks concludeert Hamelink m.b.t. de hem omgevende ruimte van het gebergte: ‘Dit / is een ruimte naar de maat / van een mensengeest.’ Op deze plek concretiseert hij daarmee op geslaagde wijze de ‘volstrekte vrijheid van geest’ die elders in zijn bundel soms zo idealistisch in de lucht blijft hangen. Bijna volgens de ‘methode’-Kouwenaar, maar in een heel ander idioom lukt Hamelink die concretisering van de geest ook in:
Een veer
In de spleet tussen twee werelden. Ik vang wind.
U liet een veer, Pythia, hier,
waar het vlees denatureert
kondenseert tot principe van vlees.
Over het geheel genomen heeft Hamelink voor zijn hyperindividualistische thematiek (‘binnenst zijnsgeprevel’) in Stenen voor mijzelf vrij communicabele vormen gevonden, die zeker een vernieuwing betekenen t.o.v. vroeger werk als Windwaarts, wortelher en andere bundels. In concrete landschappen is - anders dan onder 's dichters hersenpan - ook voor een lezer plaats. ‘Het land ligt afgerond / als een dode taal / die niet meer over de tong gaat.’ Schrijft Hamelink in het gedicht ‘Finistère’ uit Stenen voor mijzelf.
als zij over de tong gaat
dat men steeds in de mond neemt
heet het in de bundel Va-Banque van H.C. ten Berge, een verrassende overeenkomst voor wie in Finistère en zijn diep begraven menhirs al een verwijzing naar in de tijd wegzinkende poëzie meende te lezen.
Ten Berges nieuwe bundel ontleent zijn titel aan de uitroep waarmee bij hazardspelen de hele inhoud van de bank op het spel gezet wordt en sluit dus direct aan bij de cyclus ‘Terug in Roulettenburg’. Het is een merkwaardige constatering, maar deze knappe reeks van negen gedichten heeft de kenmerken van een geestelijk testament, een terugblik en een conclusie, op overduidelijke wijze geformuleerd in het slotgedicht en in het eindmotto: ‘Rien ne va plus...’ (wat natuurlijk allemaal uitermate goed past bij een cyclus waarin de alles op alles zettende speler het pistool bij wijze van spreken onder handbereik houdt).
Het kan haast niet anders of Ten Berge spreekt over zichzelf en verbergt zijn naam in de beide laatste regels:
die spitse spraakmakers tegensprak
alles verspeelde, over de tong
Tot slot nog even aandacht voor Ten Berges Portugese reisgedichten: ‘De lusitaanse variant’, een cyclus over de ‘politieke roulette’, waaraan volgens een aantekening achterin de bundel van 1972 tot 1976 gewerkt werd. In die periode heeft zich op z'n minst één ‘poëtische complicatie’ voorgedaan: de politieke omwenteling van 1975. De interpretatie van deze naar ik moet aannemen vaak ironiserende, gemaskerde gedichten - men verwarre Ten Berge niet met zijn personages! - wordt er zeker niet gemakkelijker door. Ik althans blijf er nog wel even mee bezig.
J. HAMELINK: Stenen voor mijzelf
De Bezige Bij 58 blz. 12,50
H.C. TEN BERGE: Va-Banque
De Bezige Bij 52 blz. 12,50