niet met dezelfde naam? Het verlangen, ‘is niet de ontevredenheid van een gemis, die een leven, dat overigens zo kalm als een sloot zou zijn, vertroebelt met haar slijmerig kroos; het is de goddelijke onvervuldheid, die, wel verre van ons het leven tot een last te maken, ons juist de anders onduldbare last des levens doet dragen niet alleen, maar zelfs boven al beminnen. Zonder dit verlangen - wat ware het leven ons?’
Hoe goed kan ik me begrijpen, dat Bloem van dit vers, met zijn weemoedig verlangen en haast simpele eenvoud van zegging, het meest houdt, en hoe volkomen sloot zijn opmerking, voor wie zijn bundel in zijn geheel las, aan, dat je moet leren de dingen, die je te zeggen hebt, steeds eenvoudiger te zeggen. ‘Je moet je bevrijden van je eigen rethoriek. In een grote cultuurtijd,’ vervolgde Bloem, ‘zal de rethoriek tegelijk sterker en minder hinderlijk zijn, omdat de tijd sterker en oorspronkelijker is.
‘In een tijd als thans lijken mij alleen kleine verzen, die heel zuiver zijn, mogelijk. Een grote, nieuwe stijl is nu onbestaanbaar, met zo'n verbrokkeling. Ik voor mij houd het meest van die verzen, die op zoweleenvoudige als eigen manier (d.w.z. waarbij men de indruk heeft, dat het onmogelijk anders gezegd kon worden) heel diepe dingen over het leven zeggen.’
‘Denkt u, dat de oorlog op dat alles invloed heeft gehad?’
‘Dat geloof ik niet. Dan had de oorlog grootser beleefd moeten zijn, maar het enige wat er uit over gebleven is, is het verlangen om geen oorlog meer te hebben. Vroeger was er een zekere trots bij de overwinnaar, maar nu niet. Er is iets moe's en mats. Als de oorlog iets groots had nagelaten, dan zou het inderdaad, zoals Gossaert zei, jammer zijn, dat wij er niet in betrokken zijn geweest; maar dat is, helaas, niet het geval geweest. Als de oorlog in een grote reactionnaire tijd was uitgebroken, dan zou hij wel iets goeds hebben opgeleverd. Nu probeert men alleen geen oorlog meer te krijgen, en dan liefst op een koopje.’
‘Gelooft u aan de indirecte invloed van de oorlog op de letterkunde?’
‘Dat is iets anders, maar bij ons althans lijkt mij die invloed ten slotte alleen van voorbijgaande aard. Er is een valuta-literatuur, zoals Bunning zegt, geweest, maar Holland heeft een te eigen cultuur, ik zou willen zeggen: een zeker maatgevoel, dat mij ten slotte het meest werkelijk-eigene van onze nationale geest lijkt. (Verder treft het mij altijd, hoe verbazend weinig eigenschappen er “typisch-Nederlands” zijn). Dit maakt, dat de rariteiten vanzelf wegvallen. Zie naar het goede van Marsman. De Duitse infectie is bijna geheel uitgewerkt. Onze traditie is daarvoor te krachtig. Toch heeft de oorlog misschien een goed ding gedaan: die baldadige levensverheerlijking à la Verhaeren en Whitman weggevaagd. Zelfs bij de meest-directe discipelen van die dichters - de jonge Duitsers - is de inhoud van hun verzen (als men dit grotendeels vormeloze gestotter verzen mag noemen) geheel anders.’
‘Nu u toch een der Hollandse jongeren hebt genoemd, hoe denkt u over hen?’
‘Dat is erg moeilijk te zeggen. Voorspellen is hachelijk, nietwaar? Hendrik de Vries heeft heel mooie dingen geschreven en Marsman ook. Het lijkt me, dat dit werk toekomst heeft. Slauerhoff is voorshands nog zwakker, maar heeft telkens prachtige momenten, die zeer veel van hem doen verwachten. Herman van den Bergh heeft vooral de waarde als voorloper en leider, maar als dichter is hij niet zo goed als De Vries en Marsman. Zijn leiderschap is evenwel van belang geweest voor de jongeren.’
‘En de vrije versvorm?’
‘Hier moet men vooral even preciseren. Er is een vrije versvorm, die volkomen recht van bestaan heeft (en die volstrekt niet nieuw is, denk maar eens aan La Fontaine!) en in onze tijd meer dan ooit. Wat ik echter niet kan goûteren in de jongeren is niet zozeer hun vrije vorm alswel hun vrije inhoud, eenvoudiger gezegd: hun bizarrerie en flodderigheid. Maar men zal daar wel van terugkomen. De nieuwe bundel van Marsman bevat wel verzen in vrije vormen, maar veel eenvoudiger en geserreerder dan de eerste. Zo is ook de poëzie der vers-libristen indertijd goed geweest om aan de dode Fransen versvorm weer leven te geven.’
‘U houdt die moderne excessen dus voor een tijdelijke afwijking?’
‘Ja, maar een afwijking, die zeer nodig was. We waren aan een eindpunt gekomen. Vernieuwing gaat echter meestal nooit zonder dwaasheden. Direct is de invloed van het buitenland, vooral Duitsland, bij de jongsten groot geweest, maar indirect was de drang naar vernieuwing ontstaan, omdat de tot het uiterste opgevoerde volmaaktheid van de versvorm der Verweyers uitgeput was.
‘Nu wilt u ook weten, of die vrije vorm niet te ver doorgevoerd wordt? Ja, soms wel. Van Schagen, die ik toch een van de besten vind schrijft eigenlijk gerhythmeerd proza, geen verzen.’
‘Wat denkt u van dichters als Werumeus Buning en Nijhoff?’
‘Ik zie ze wel enigszins, zoals Coster zegt, als overgangsfiguren, maar die toch veel meer bij ons horen dan bij het volgend geslacht.’
‘Door hun versvorm?’
‘Ja, ook door hun versvorm. Nijhoff veroorlooft zich wel meer vrijheden, maar dat heeft Roland Holst ook al gedaan, die de eerste onder ons is.
‘Mag ik, om te eindigen, nog even terug komen op het interview met Gossaert? Ik heb u nog niet voldoende gezegd, hoe bijzonder veel genoegen het mij heeft gedaan, eindelijk tussen al het rode en roze gekal, dat in de officiele literaturen van alle landen tegenwoordig opgeld doet, de stem van een man te horen.
‘Ik ben er absoluut van overtuigd dat, evenals de democratie in de politiek eigenlijk begint te tanen, zo ook het humanisme (die grootste onmenselijkheid die er is) en de anarchie in de literatuur de genadeslag zullen krijgen, en daarom doet het mij zo'n innig plezier, te zien, dat er onder de jongsten van betekenis haast niemand meer is die iets voelt voor al die ideeën, waar men tien jaar geleden nog geen kwaad woord over dorst te zeggen, uit angst om voor achterlijk, zo niet voor gek te worden aangezien. Natuurlijk, de ouderen, die op het ogenblik het heft in handen hebben, zullen zo gauw niet van hun verdwazing terug komen, en dit geldt zowel voor de politiek als de literatuur. Kijk maar eens naar Frankrijk, dat aan zijn overwinning niets gehad heeft, dank zij zijn linkse politici, behalve de herovering van Elzas-Lotharingen, die het - is het geen comble - onmiddellijk van zich is gaan vervreemden door zijn benepen anticlericale politiek, die de regering moest gaan voeren om bij het tuig, waarop zij steunt, in het gevlij te komen.