Is dit genoeg: een stuk of wat gedichten,
Voor de rechtvaardiging van een bestaan...
dan antwoorden wij, dat we de zestigjarige dichter daarvoor innig dankbaar zijn en het bestaan rechtvaardigen.
Het werk van Bloem is steeds gewaardeerd. Greshoff b.v. schrijft, dat de poëzie van Bloem behoort tot de aangrijpendste, welke geschreven werd. Hij zegt verder, dat zijn poëzie beperkt is tot enkele persoonlijke gemoedservaringen, die zo verdiept en veralgemeend worden, dat zij de betekenis van een biecht der ganse mensheid krijgen. In zijn ‘Critische Vlugschriften’ heeft Greshoff uitvoerig over Media Vita geschreven. Hij noemt het een van zijn lievelingsboeken, een ‘sterk geconcentreerde uiting van menselijkheid, welke in de strijd gereinigd, veredeld werd, en die zich leerde uitspreken met de eenvoudigste, kinderlijkste woorden.’ Het gedicht ‘Grafschrift’ noemt hij ‘alsmede het edelste, puurste en waarachtigste, ooit in de Nederlandse taal vastgelegd’.
Aan het slot van het artikel vat hij zijn oordeel aldus samen: ‘in dezen bundel staat niet één gedicht, dat niet tot in zijn uiterste consequenties verantwoord is. Er is in dit boek geen woord of het vertegenwoordigt een waarde; geen regel of hij beantwoordt aan een levensnoodzakelijkheid. En alle begeerten naar “mooie verzen” zijn in de dichter, die alle ijdelheden overwonnen heeft, voor goed gestorven. Zonder één versiering, zonder één leugen, spreekt hier een mens, zo doordringend dat wij er gans van vervuld zijn; en wie deze poëzie ondergaan heeft, raakt er nimmer meer vrij van. Alleen de directe, naakte betekenis, de overstorting van hart tot hart, kan ons dat gevoel van volkomen verbroedering schenken.’
J.A. Rispens - om op een geheel anders gerichte geest te wijzen - noemt de poëzie van Bloem tegelijk ontroerend en groots.
Bertus Aafjes karakteriseert hem als ‘de oude nachtegaal’, en hij voegt er bij, dat dichters als Bloem een eeuwige jeugd hebben, om te vervolgen: ‘Nu de literaire actualiteit weer bestaat, nu de voorrang dringt, dreigt men gemakkelijk een handvol verzen, die de eeuwen zullen trotseren, over het hoofd te zien. Dat zijn de verzen uit ‘Sintels’. ‘Ach verzen als die van Bloem moet men liever citeren dan te trachten hen van commentaar te voorzien. Maar beter nog dan ze te citeren is het, ze in het bezit van iedere poëzieminnaar te wensen’.
Herman Robbers, om een criticus van de oudere generatie te citeren, schrijft: ‘Het zou mij geenzins verwonderen - gesteld ik kon het beleven! - als Het Verlangen, de bundel van Bloem, nog gelezen werd lang nadat verreweg het grootste deel der hedendaagse verskunst is vergaan.’
Over de bundel De Nederlaag heeft Menno ter Braak in ‘Het Vaderland’ geschreven: ‘Ook dit is illusie, en van deze illusie althans, die in Het Verlangen werd uitgesproken, is Bloem in De Nederlaag evenmin genezen. Gelukkig, want wij danken er een aantal gedichten aan, die tot de klassiekste van de Nederlandse poëzie zullen gaan behoren; De Nederlaaag staat bijna overal op het hoge peil van Bloems tweede bundel Media Vita (1931), waarin de dichter voor zijn enige en alles beheersende levensprobleem een strenge en gezuiverde stijl vond, die in Het Verlangen zich al aankondigt.’
J.W.F. Werumeus Buning schreef, dat Bloem ‘enige van de weinige strofen (schreef), waarvan men vermoedt, dat ze blijven zullen in het voortdurend bezit der Nederlandse poëzie.’ En in een ander artikel zegt deze criticus: ‘Zijn vers is welgemaakt en rechtschapen. Hij schreef weinig, zijn poëzie is schijnbaar van een hopeloze neerslachtigheid, ze drukt zich desalniettemin uit met de grootste zuiverheid. Ze is van een uiterste eenvoud, de troost van het leven wordt hier gevonden in de simpelste gevoelens, zelfs nauwelijks daarin.’
S. Vestdijk betoogt: ‘De Nederlaag, de nieuwe bundel, waarin het voor Bloem steeds kenmerkend gebleven pessimisme soms tot in het ondraaglijke versterkt is, handhaaft zich formeeltechnisch op het niveau van Media Vita...’ Als winst noemt hij ‘een intensificering van het persoonlijke gevoel, een nog zuiverder atmosfeer vaak, en een schrijnender toon van zelfbekentenissen dan in het “midden van het leven” veelal oirbaar wordt geacht. Maar, al is de auteur dan ook over dat midden heen, in zijn verzen is hij jeugdiger dan toen hij debuteerde.’
D.A.M. Binnendijk schrijft in zijn bundel ‘Gewikt, gewogen’, dat de inhoud van Bloems leven en het besef der levenswaarden meer en meer de drijfkracht geworden zijn van zijn schrijverschap.
‘De ervaringen en ontgoochelingen hadden hem er evenwel toe kunnen verleiden daarvoor een uitdrukkingsvorm te kiezen, welke door zijn directheid pijnlijk en beschamend, door zijn overmaat aan nog levende gevoelsassociaties sentimenteel, pathetisch en exhibitionistisch had kunnen worden. Men moet het op rekening van Bloems onverwoestbaar en weerbarstig dichterschap schrijven, dat hij uit deze stof de bezielende en adelende krachten heeft weten te bevrijden, die hem in staat stellen voortdurend zijn “all zu menschliche” emoties te purifiëeren en te sublimeren tot gedichten, welke door hun naakte bewoording borg blijven voor de intensiteit der oorspronkelijke gevoelservaring, doch tegelijkertijd in toon en ritme de daaglijksheid dezer ondervindingen uitheffen boven het niveau van het leven tot de gewesten der poëtische betovering.’
De hierboven afgedrukte tekst verscheen als klein, geniet drukwerkje bij uitgever A.A.M. Stols in 1947. Deze werd als bijlage bij de eerste druk van de verzamelde gedichten van J.C. Bloem bijgesloten.