is dat nog niet eens zo gemakkelijk te zeggen. Hij had één eigenschap, die vele mensen - overigens in alle opzichten voortreflijke, knappe, brave, aardige, hoogstaande lieden - missen. Ik zou hiervoor het woord ‘charme’ kunnen gebruiken, maar dan vrees ik dat sommigen zullen denken aan de poezigheid van een Sterreclame-juffrouw, die zoet glimlachend een potje badzout omhoog houdt. Ik kan misschien beter zeggen een overrompelende innemendheid, zoals ook een kind soms kan hebben.
Als hij de kamer binnenstapte, een glimlach op de lippen, op je afkwam om je de hand te drukken, dan sprong je op uit je stoel, er verscheen onmiddellijk ook een glimlach op je eigen gezicht en je voelde meteen een warmte in je opstijgen. Er is een oud beeld, duizende malen gebruikt, versleten, afgezaagd tot en met, dat van de zon die door de wolken van een grauwe lucht doorbreekt. In dit jaargetijde, in de herfst kunnen we het haast dagelijks meemaken, de grijze, effen grijze lucht en dan daarin de plotselinge splijting en dan ineens dat gouden licht. Zo was het altijd als hij binnenkwam. ‘Hoe gaat het, oude Jacques, ga zitten. Een borrel?’
‘Je weet dat daar geen tegenstander van ben Wim, graag’, en het contact was er weer. Mijn vrouw werd uitbundig begroet: ‘Riek, je bent een engel’. Ze had dan juist zijn belastingbiljet voor hem ingevuld. Want, hoewel begaafd met een superieure intelligentie, hoewel ook meester in de rechten en in het bezit van een grote kennis op allerlei gebied, had hij zo'n onoverwinlijke afkeer van het invullen van zijn belastingformulier, dat gedrukte scherprechterlijke informatiebiljet naar de grootte van zijn inkomen, dat als een ander dat niet voor hem gereed maakte, hij alleen maar een reeks aanmaningen en dwangbevelen ontving. En dan moest mijn vrouw naar de inspecteur om deze gevreesde inquisiteur over te halen een langdurig uitstel te geven. Waarin zij meestal slaagde, want Bloems roem was zelfs tot de belastingburelen doorgedrongen.
Dan werd er weer een borrel geschonken en nog een, het waren er nu pas drie en er ontwikkelde zich eerst een gewoon gezellig huis- tuin- en keukengesprek. Hoe het met die en die ging, wie getrouwd was met of gescheiden van wie, wie van de vrienden ziek was of ziekgeweest en nu weer beter. Vele kunstliefhebbers denken dat je met dichters alleen over gedichten, met schilders alleen over schilderijen mag praten, maar dat klopt niet. Iets anders was het als je met Bloem zelf over literatuur begon. Dan kreeg je direct een contact op een niveau, zoals je zelden overkwam. We hadden lang geleden vele malen Jany Roland Holst, Jan Greshoff en Victor van Vriesland op bezoek en dan vlogen de spitse opmerkingen al spoedig als vonken op en neer. Eens toen er een tentoonstelling van Franse kunst in het Haagse Gemeentemuseum was geopend, maakte ik kennis met een aantal kunstcritici, die waren meegekomen. We konden nogal met elkaar opschieten en ik nodigde ze uit 's avonds een glas wijn te komen drinken. Jacques Bloem logeerde bij ons en was in een ogenblik het middelpunt. De buitenlanders stonden in een kring om hem heen, aandachtig te luisteren naar de opmerkingen die hij in vloeiend frans over hun literatuur maakte.
Iedereen weet dat je een schrijver en een dichter het best leert kennen uit zijn werk. Maar denk nooit dat deze uiting van hun diepste gedachten en gevoelens nu ook zullen corresponderen met uiterlijk gedrag.
Bloem, gehanteerd door de somberste gedachten over het menselijk bestaan, die het leven zoals het zou kunnen zijn zo oneindig ver verwijderd zag van zoals het (in zijn ogen) was, vol mislukking, vol tekenen van ondergang, verrotting, dood, toonde zich in gezelschap een opgewekt mens met een totaal eigen vorm van conversatie, die altijd geestig maar ook altijd zeer ter zake was, rustend op een sterke ondergrond van een uitgebreide kennis op vele gebieden. Maar nooit een professoraal betoog, nooit een door beroepsbloemist opgebouwd pronkboeket. Altijd een serie van kleurrijke ‘Bloem’ stukjes met tussen het landelijk kruid een groot aantal orchideeën.
Toen hij huwde met Clara Eggink kreeg hij een functie als griffier in Lemmer, daarna in Breukelen. Door de plaatselijke afstand zag ik hem in die jaren minder. Na hun scheiding ontmoette ik hem weer regelmatig in Kijkduin, later in Amsterdam in het Willem Witsenhuis. Clara had toen haar woonschuit, die ergens achter het stadion lag. Ze zagen elkaar geregeld.
Plotseling had zij een oude boerderij gekocht in Kalenberg bij Steenwijk. Zij nodigde mij uit die aankoop eens te komen beoordelen. Als ik mij ooit vergist heb was het toen wel. Ik dacht dat zij zich, ook al was de prijs niet hoog geweest, een flinke strop op de hals gehaald had. Een drassig stukje land aan het eind van de weg langs de Kalenbergergracht, met daarop een wrakkig uitziend bouwsel, met een kapot oud rieten dak.
Maar toen toog zij aan het werk en wat zij er in korte tijd van gemaakt heeft was onvoorstelbaar. Toen, weer zo'n spontane daad, belde zij Jacques op: Zou jij zin hebben het Witsenhuis te verlaten en in de boerderij te komen wonen? Dan blijf ik in de woonschuit, die ervoor ligt. ‘Ik kom’ zei Jacques, ‘ongezien’. Hij kwam en heeft daar toen enige van zijn gelukkigste periodes doorgebracht. Hij was niet meer alleen. Hij was in het Paradijs. Helaas te kort. Paradijstoestanden duren nooit lang. Een attaque verstoorde het geluk. Maar wat ik daar gezien heb, zal ik nooit vergeten. Zoals Clara hem daar verzorgd heeft.
Alleen een groot schrijver, die het lijden van Jacques Bloem daar meegemaakt zou hebben en de liefderijke wijze waarop Clara Eggink hem dag na dag, uur na uur heeft bijgestaan, zou daar een indruk van kunnen geven.
In Kalenberg is hij gestorven. Daar sloeg de dood die hij zijn hele leven zo gevreesd had toe. Een groot dichter en een uitzonderlijk mens en een goede vriend was heengegaan. Maar toch is hij nog dikwijls bij ons.