Franse kroniek
Pierre H. Dubois
Patrick Modiano,
Livret de famille
Een van de opmerkelijkste figuren onder de jongere Franse schrijvers is Patrick Modiano, die in 1968 plotseling in de aandacht kwam met zijn roman Place de l'Etoile (Gallimard), waarvoor hij de Prix Roger Nimier ontving. Volgens het omslag was hij op dat moment 21 jaar. Dat was, gegeven de zeer persoonlijke en bewonderenswaardige stijl, al iets bijzonders. Maar er was nog iets anders dat het boek zo'n geheimzinnige aantrekkingskracht gaf. De roman speelt namelijk voor een groot deel in het Parijs van de bezetting, waarin de Place de l'Etoile niet alleen het bekende Parijse plein is dat te identificeren valt met de daarop uitkomende rue Lauriston, waar de Gestapo zijn martelkamers had, maar bovendien herinnerde aan de plek waar de Joden hun verplichte ster droegen. Het motto van het boek luidde dan ook als volgt: ‘Au mois de juin 1942, un officier allemand s'avance vers un jeune homme et lui dit: “Pardon, monsieur, ou se trouve la place de l'Etoile?” Le jeune désigne Ie côté gauche de sa poitrine’.
Nu was het merkwaardige van deze roman dat de auteur die tijd niet persoonlijk kan hebben meegemaakt, omdat hij pas na de oorlog werd geboren, maar dat hij die jaren weet op te roepen met een zo beklemmend authentiek gevoel voor realiteit dat tot dusver niemand die deze periode wèl beleefde hem daarin heeft overtroffen.
Een jaar na deze roman volgde een tweede. La Ronde de fluit, in 1972 een derde Les Boulevards de ceinture (bekroond met de grote romanprijs van de Académie Française), die beide eveneens dit décor hebben en niet minder beklemmend en meesterlijk geschreven zijn.
Die stijl, allereerst, heeft gebruik gemaakt van de verworvenheden van de ‘nouveau roman’ door de onderkoelde, zakelijke, nauwgezette objectiviteit, waarmee een van buitenaf bekeken en beschreven werkelijkheid (verbeeldingswerkelijkheid) zich op het netvlies van de lezer vasthecht en een zelfstandig leven gaat leiden. Er is geen sprake van het toepassen van een stijl-procédé en volkomen afwezig is dan ook de vaak door steriliteit gekenmerkte verstening van die ‘nouveau roman’-stijl. Er is bij Modiano een nerveuze tastbaarheid in deze onderkoelde wereld die weliswaar een gevoel van vervreemding veroorzaakt, maar het contact niet verhindert. Integendeel, er ontstaat juist een heel intiem contact van een uiterste discretie en reserve dat de lezer zeer nauw bij het onderwerp betrekt zonder hem tot een ‘voyeur’ te maken.
De tweede merkwaardigheid is het decor van deze verhalen: het klimaat van de bezetting gedurende de tweede wereldoorlog en de verbazingwekkende subtiliteit, de gevoelsmatige en herkenbare exactheid van de sfeer die hij oproept en niet uit ervaring kan hebben gekend.
Ik spreek van decor. Maar een zo sterke gebiologeerdheid, die tot identificatie wordt, wijst toch wel op iets fundamenteels. Wat Modiano klaarblijkelijk in die tijd aantrekt, zijn de geheime, duistere aspecten ervan, het ‘godenschemering’-karakter, de troebelheid, de dubbelzinnigheid van verraad, misdaad, de woekering van het mysterieus-verdorvene, de sfeer van louche onbetrouwbaarheid. En het eigenaardige is dan weer, dat wat hem daarin vasthoudt niet een morbide wellust of verrukking is, het is een bedwongen passie, een koele hartstocht, maar onder die gereserveerdheid en schroom tegelijkertijd een doordringende gevoeligheid.
In 1975 verscheen een vierde roman, Villa triste, met alle kenmerken van wat men nu wel het authentieke schrijverschap van Modiano noemen mag, maar die zich ditmaal niet in de bezettingsjaren afspeelt, ofschoon de atmosfeer hetzelfde mysterieuze karakter behield. Deze roman vertoonde overigens wel andere elementen uit zijn voorgaande werken, en met name een erg belangrijk element: het zoeken naar zijn identiteit. Wie ben ik? waar kom ik vandaan? uit welke sfeer, welk milieu, welk klimaat ben ik voortgekomen?
Er kan nauwelijks twijfel over bestaan dat hier de bron ligt van zijn thematiek en zijn sfeer, en evenmin dat die bron te maken heeft met de bezetting en met een hele of gedeeltelijke joodse afkomst.
Zijn nieuwste, onlangs verschenen boek vormt daarvan de bevestiging. Het heet Livret de famille (Gallimard, 1977) en het is geen roman, geen verhaal, maar een verzameling van vijftien in de eerste persoon geschreven episodes uit het leven van de verteller die zich Patrick Modiano noemt en die niet geboren blijkt in 1947, maar in 1945, een paar maanden na de bevrijding. Een ‘livret de familie’ is zoiets als een trouwboekje, een officieel document dat, zoals het omslag zegt, ieder mens verbindt met de maatschappij waarin hij ter wereld komt. Met administratieve zakelijkheid worden er een aantal gegevens in vermeld, ouders, huwelijken, kinderen, geboorten, sterfgevallen. Het eigenaardige van dit boek is dat nauwgezette autobiografische feiten hier gemengd zijn met denkbeeldige herinneringen.
Het is deze vermenging die het boek tot een zo belangrijke sleutel in dit oeuvre maakt, afgezien nog van het feit dat ook ditmaal de eigen toon en sfeer van Modiano weer zo sterk aanwezig zijn dat het als kunstwerk een aantal van zijn ontroerendste en sterkste bladzijden bevat.
In de negende episode van deze diachronische