Duitse kroniek
André Matthijsse
Het is dat deze rubriek een vast kopje heeft - anders zou ik er Over het hoofd van Reiner Kunze boven hebben geschreven, of anders misschien: Reiner Kunze over de hoofden van de kinderen. Want het gaat hier niet alleen over een kinderboek, namelijk De leeuw Leopold, maar meer nog over de auteur van dat boek, namelijk Reiner Kunze, en bovendien over zijn positie in het cultuurpolitieke klimaat waarmee hij te maken had; dat van de DDR (zoals bekend heeft Kunze zich inmiddels in de BRD gevestigd).
Der Löwe Leopold (met als ondertitel: Fast Märchen, fast Geschichten - half sprookjes, half verhalen dus), dat in 1970 verscheen, is het enige kinderboek dat Kunze geschreven heeft; het werd in de BRD op de markt gebracht (S. Fischer, Ffm), Daarvoor was Kunze - nu bekend door zijn prozabundel Geweldige jaren (waarover straks meer) - vooral dichter: van poëziebundels als Vögel Über dem Tau (1959) en Sensible Wege (1969).
Kunze's poëzie heeft twee kanten, die echter beide als zeer individualistisch getint kunnen worden gekarakteriseerd. Aan de ene kant subjectieve gevoelslyriek, min of meer dialectisch in een algemeen kader geplaatst - politieke poëzie, Agitprop in de betere betekenis van de term, aan de andere kant. In zijn poëtische ontwikkeling groeien deze twee kanten naar elkaar toe, waarbij laatstgenoemde kant aan gewicht heeft gewonnen.
Kunze (geboren in 1933) behoort tot die dichters die wel als ‘derde generatie’ worden aangeduid, en daarmee wordt de eerste generatie in de DDR bedoeld, die haar literaire verwerkelijking niet meer in het Duitse verleden maar in de realiteit van de DDR putte. Dit feit in combinatie met de genoemde karakteristiek van Kunze's poëzie maakt begrijpelijk dat Kunze het altijd al moeilijk met zjn culturele regenten heeft gehad. Zijn individualisme werd op het zesde schrijverscongres (in 1969) als anticommunistisch bestempeld; waarna hij het contact met de uitgevers in de DDR verloor.
In Nederland kenden we Kunze toen nog nauwelijks of niet. Hij werd hier pas interessant toen zijn naam (veelvuldig) in de affaire Biermann viel; Kunze als vriend maar niet als medestrijder van Biermann. De Arbeiderspers bracht daarop eerder dit jaar die prozabundel uit, nu volgt dat kinderboek. En het kan niet anders dat in een dergelijke constellatie ook Nederland zijn kleinburgerlijke rel kent.
De aandacht immers die de uitgevers hier voor de Duitstalige literatuur hebben - aandacht die blijkt uit het toegenomen aantal vertalingen -, is hoogst twijfelachtig. Niet kwaliteit bepaalt die aandacht, maar commercialiteit: Thomas Mann wordt vertaald omdat hij herdacht wordt, Hermann Hesse omdat hij een rage is, Thomas Bernhard omdat hij een rel veroorzaakte, Wolf Biermann omdat hij zjn land werd uitgeschopt, Kunze omdat hij in die publiciteitsgolf aanslibte. (Alleen uitgeverij Bruna houdt zich niet aan deze code en vertaalt bijvoorbeeld Gerhard Roth; helaas door niemand gekend zodat die vertalingen binnen de kortste keren in grote stapels in de uitverkoop liggen...)
De Arbeiderspers denkt duidelijk anders. Die publiceert Geweldige jaren met een extra omslagbandje waarop te lezen staat: ‘Verboden in de DDR’, terwijl de tekst op de achterflap aan het breipatroon uit de koude oorlog herinnert, bovendien (wellicht nog erger) blijk geeft van literair onbenul: Kunze's proza vergelijken met ‘een aan Karl Kraus herinnerend pathos’ kan alleen iemand die nog nooit een letter van Kraus gelezen heeft!
Hiermee wil ik niets ten nadele van de publicatie zeggen, wel van de manier waarop Duitstalige schrijvers een Nederlandse vertaling ‘halen’. En dan zwijg ik maar over de gewoon lullige reactie waarmee Theo Sontrop (directeur van De Arbeiderspers) en Martin Ros (redacteur) meenden kritiek op een dergelijke handelwijze en op de vertaling van Tom Grafdijk te moeten weerleggen; koude oorlog-rethoriek waar de Pruisen nog iets van kunnen leren.
Reiner Kunze bedient zich ondertussen van een heel ander idioom. In dat kinderboek bijvoorbeeld komt die mengeling van kritische maatschappelijkheid en individualisme uitstekend tot zijn recht. Is dat laatste niet zo verwonderlijk - de meeste kinder- en jeugdboeken zijn immers individualistisch gericht -, dat maatschappelijke aspect mag, door de wijze waarop Kunze het gebruikt, opmerkelijk worden genoemd.
De inleiding tot deze verhalenbundel is hiervoor illustratief. Het boek is geschreven voor een meisje, Marcela, maar, zo merkt Kunze al onmiddellijk op, niet voor haar alleen; waarna Kunze vertelt dat Marcela er de oorzaak van is dat hij nu eens een kinderboek schreef. ‘Op een dag ontdekte Marcela dat ik een boek aan het schrijven was.
‘Schrijf je dat boek voor mij?’ vroeg ze.
‘Nee’, zei ik, ‘voor grote mensen’(...) Ik legde haar uit dat het een boek voor grote mensen moest worden, omdat de dingen waarover ik schreef alleen door grote mensen in orde gemaakt konden worden en niet door kinderen.
‘Je bedoelt zeker de wegen?’ vroeg ze. ‘Hoezo de wegen?’
‘Nou, je zegt toch altijd dat die in orde gemaakt moeten worden?’ Ze dacht aan gaten in de weg, en dat vond ik een goed idee (...) En dus zei ik tegen Marcela dat ze gelijk had en dat ze zich moest voorstellen dat het een boek was over wegen, waarover de mensen maar heel moei-