boeken over China...iedereen die, al was het maar voor enkele weken, had kunnen verblijven in een land dat voor vreemdelingen nog nauwelijks openstond...kwam terug met een boek. Toen Chow Ching-lie mij gedeelten uit haar leven vertelde, realiseerde ik mij dat haar biografie een boek zou kunnen worden dat op geen enkel van dat soort leek... De geschiedenis van China door de de hare heen werd des te authentieker omdat zij geen geschiedkundige was...’
Julie Chow, geboren in 1937, groeide op in een China dat al flink werd verscheurd door de beginnende en weer onderdrukte revolutie, de oorlog met Japan; toen het land in 1949 werd ‘bevrijd, in elke betekenis van het woord’ zoals zij het uitdrukt, was zij dertien jaar oud. Op die leeftijd wordt zij uitgehuwelijkt aan een oudere, zieke man die zij absoluut niet wil, en op haar veertiende is ze moeder van een zoon. Julie komt uit een eenvoudig gezin, de vader is onderwijzer maar moet om den brode soms in zaken, de moeder is een heel simpele vrouw die het ene kind na het andere baart en, uit angst voor de nooit-vergeten armoede uit haar eigen jeugd, de uitzonderlijke mooie Julie dwingt tot het huwelijk met de zoon uit een van de rijkste familie van Sjanghai.
Julie heeft de afschuwelijkste dingen te vertellen, uit eigen ervaring en uit die van haar moeder, grootmoeder, tantes, schoonzusters, schoonmoeder, over het leven van de vrouw in China. Een slavernij die uiteraard niet op slag ophield met de intrede van Mao-Tse-Toeng. Wanneer Julie haar gedwongen huwelijk begint (maandenlang hebben zijzelf èn haar broer en zuster er zich met hand en tand tegen verzet; ook is ze al verliefd op een jongen die erg op haar broer lijkt, Louis Ho, maar hij moet verdwijnen als een schim in de nacht) ondergaat zij, door de enorme bruiloftsfeesten die het verkeer in Sjanghai in de war stuurden, en door haar volslagen onvoorbereid zijn alsmede de afschuw van haar ziekelijke echtgenoot, een reeks onbeschrijflijke beproevingen. Bovendien wordt ze op slag de slavin van haar schoonmoeder, zoals dat in het feodale China gebruikelijk was. Niemand die haar belevenissen op dit gebied heeft gelezen zal het niet kunnen meevoelen dat Julie in Parijs, tijdens het vertellen van haar verhaal, herhaaldelijk getuigt van haar dankbaarheid jegens Mao Tse-Toeng dat hij de Chinese vrouw heeft bevrijd. En wat dat ècht betekent (tegen het verleden van voor 1949) zal iedere lezer van dit boek begrijpen.
Maar als Julie nu een ‘geëngageerd’ schrijfster was geweest, er opuit aari te tonen hoe verschrikkelijk de positie van de vrouw vroeger was, en hoeveel beter nu, dan zou zij een aantal van de feiten hebben weggelaten: namelijk die hele persoonlijke ontwikkeling in haar huwelijksleven, waarin zij langzamerhand begrip, warme genegenheid en oprecht respect gaat hebben voor haar uiteindelijk zachtmoedige echtgenoot.
Evenmin zou het in zo'n verhaal passen dat Julie begrip krijgt voor de jaloezie van haar sterk aan de ziekelijke zoon gebonden schoonmoeder, vooral wanneer deze Julie het wonderlijke verhaal doet van wat er om die geboorte heeft plaatsgehad. Dat is helaas te lang om hier te citeren, maar, zoals ook op vele andere momenten van Julie's leven: vreemde visioenen, uitgekomen voorspellingen, helderziendheid, macabere geneeswijzen, spelen hier een overtuigende, geloofwaardige rol.
Als Julie vijf jaar oud is moet haar vader op reis, dwars door een door de Japanners bezette zone heen. ‘Als je daar door de Japanners werd gegrepen werd je direct afgemaakt.’ Julie's moeder is erg ziek. Voortdurend gekweld door angst om haar ouders, neemt de vijfjarige het besluit een helderziende vrouw op te zoeken. Deze voorspelt haar dat haar moeder zal genezen, en dat zij haar vader zal weerzien als de maan op de helft is gekomen (de voorspelling wordt bewaarheid). Bovendien zegt de vrouw: ‘Op een dag zul je een zeer bekende persoonlijkheid zijn. Dat staat geschreven in de sterren van de hemel. Je moet een kunst leren waarbij iets gebruikt wordt dat veel metaal bevat.’
Wanneer de grote vergaderingen beginnen merkt Julie, nu min of meer gevangen in haar zeer rijke schoonfamilie, aanvankelijk niet al te veel van de strijd die er vlak in haar buurt wordt gestreden. Herhaaldelijk meldt zij dat zij nog jarenlang hun betrekkelijk rustige bourgeois-leven kunnen voortzetten. Het zijn gedeeltelijk familie-omstandigheden die tot allerlei verhuizingen aanleiding geven, maar ook krijgt de rijke schoonvader uiteraard moeilijkheden, zodat deze zich in Hongkong gaat vestigen.
Ook alweer helemaal buiten ieder ‘boekje’ om, beschrijft Julie, in principe instemmend met de Grote Omwenteling, hoe persoonlijke willekeur en onrecht aan beide kanten van de revolutie, hun invloed blijven uitoefenen. Julie vervalt echter niet in de fout, naar aanleiding van ook haar moeilijke en onaangename ervaringen, de revolutie als geheel te verwerpen.
Zij overziet haar persoonlijk leven en de gebeurtenissen met een heldere blik, die waarschijnlijk zo openstaat voor niet-dogmatische interpretaties doordat zij in haar jeugd al velerlei invloeden onderging:
‘Ik ben geboren in een feodaal China, dat in het binnenland overgeleverd was aan de plundering van de “oorlogshereri” en aan die van de vreemdelingen...Ik ben opgevoed door een vader die mij de principes van de traditionele Chinese moraal heeft ingeprent, terwijl hijzelf werd gekenmerkt door een opvoeding op zijn westers. Mijn moeder was een echte Chinese boerin, een vurig Boeddhiste, maar ik heb een Amerikaanse school bezocht, waar ik als klein meisje tegelijk heb gebeden tot boeddha en Jezus Christus. Ik ben vlak voor de Chinees-Japanse oorlog geboren, maar hoe meer China zich bewust werd van zichzelf en zijn eenheid, des te meer stelden Tsjang Kai-sjek en de “nationalisten” zich onder bescherming van de Amerikanen... Sjanghai vertegenwoordigt dan reeds al de verwarring van China...’
Evenmin als Julie in politiek opzicht idealiseert, idealiseert zij zichzelf. Zij constateert meer dan eens, alsof het een ander betrof, dat zij bijzonder mooi was (en geeft ook aan hoe dat komt: doordat haar moeder tijdens de zwangerschap erg veel watermeloenen at, zodat ‘ik het enige kind in mijn familie ben geweest, dat nooit een puist heeft gehad en waarvan de huid altijd zacht was als zijde.’) Maar ze beschrijft ook royaal hoe woedend ze wordt als haar man haar vertelt dat hij ten dode is opgeschreven inplaats van dat ze medelijden voelt, en hoe wraakzuchtig ze in andere gevallen optreedt.
Dat is het waarom deze levenbeschrijving zo onmisbaar is naast al die geëngageerde tendenzboeken pro en contra: omdat het ruim plaats biedt aan tegenstrijdige of althans niet in eenzelfde kader passende ervaringen en reacties, omdat het de volledigheid bezit van ‘yang en yin,’