Zen, Haiku, Zenryú en de hollanders/Hugo Pos
Om Japanse volkspoëzie zaten we niet te springen. We waren bekend en verwend met de haiku en Van Tooren had alle liefhebbers aan zich verplicht met zijn verzameling Haiku - Een jonge maan.
De driedelige haiku heeft een schema van 17 lettergrepen, 5, 7, 5. Rijm is er meestal niet bij, adjectieven en vergelijkingen komen sporadisch voor, één enkel detail is voldoende, het woord behoudt zijn eigenlijke suggestieve kracht. Haiku heeft alles met de verlichting, de ontwaking, de bevrijding (satori) in Zen te maken.
met een wortel heeft hij mij
Volgens professor dr. Frits Vos, die een bijdrage aan dit boek heeft geleverd, waar ik tot slot op terugkom, impliceert de Verlichting niet een zich-terugtrekken uit de wereld. Integendeel, Zen moedigt deelname aan het praktische leven aan. De Zennist wil slechts weten hoe volledig dat te worden, wat hij in potentie al is, zoals een boom groeit, een vis zwemt, een vogel vliegt, een wolk haar vorm aanneemt. In de alledaagse werkelijkheid neemt men deel aan de absolute werkelijkheid.
Haiku kun je vergelijken met de penseelstreken in Chinese inkt van de meesters, die het essentiële weten samen te vatten in een moment van inzicht, het moment van nú. De eigen persoon wordt als betrekkelijk onbelangrijk ervaren, de dichter staat achter zijn vers, niet er middenin. De intense natuurvisie van de haiku-dichter bevat toch een uiterste aan subtiliteit, aan raffinement, waardoor het, hoe populair ook, een duidelijk aristocratische vorm van poëzie bleef.
Nu komt Van Tooren met een verzameling senryú, alleen in vorm gelijk aan de haiku: de mens in zijn dagelijks doen en laten van de humoristische kant bekeken, zonder cynisme, zonder de bijtende scherpte, het genadeloos afmaken van de ander. De langzamerhand verkrampte conservatieve beschaving van de samourai-elite moest plaats maken voor de opgewekte levensstijl van de nieuwe klasse van de zelfbewuste stedelijke burgerij.
Het is de periode van Ukiyo, het vlietende leven, verheerlijkt in de kleurhoutsneden van Utamaro, Sharaku, Hiroshige, Hokusai, vol toneelspelen en courtisanes, worstelaars, jongetjes die vliegers oplaten, vissers, bad- en theehuizen.
Van Tooren ziet de senryú als de reactie van het Japanse volk op de haiku-poëzie, die een vacuum achterliet. Want de haiku is een natuurgedicht, de mens komt er nauwelijks aan te pas. Het genoegen bestaat erin door zelfbedrog, schijnheiligheid en sentimentaliteit heen te prikken.
‘Waarom, waarom toch wil je
hebben zij een meid gehuurd
R.H. Blyth, de grote kenner, verzamelaar en vertaler van haiku heeft een meer dan 600 bladzijden tellend boek aan de senryú gewijd, Japanese Life and Character in Senryú. Van Tooren noemt hem voortdurend in zijn inleiding en daarom lijkt het me goed hem even aan het woord te laten.
In haiku, zegt Blyth, spreken de dingen voor zichtzelf, in senryú spreken wij en we zien in dieren en dingen onze eigen menselijke natuur. Haiku wordt niet beroerd door wetenschappen als de psychologie, senryú laat het oog vallen op kleine maar belangrijke details waar we niet op letten. Senryú is een vaak anonieme, plebeïsche, komische analyse van de menselijke zwakheden, het vertoont een wereld, die iedereen kent, maar waarvan hij niet wist dat hij die kende.
Senryú ontstond op vrolijke bijeenkomsten in theehuizen en herbergen, waar iedereen kon binnenkomen en zijn vers kon voordragen. Na afloop werd er gestemd, het beste gedicht kreeg een prijs. Senryú werden ze genoemd naar een van de belangrijkste selecteurs van deze poëzie. Het is de dichternaam van Karai Hachiemon, die van 1718 - 1790 leefde.
Senryú is de salix caprea, de waterwilg, de boom die groeit langs de oevers van de rivieren en zich daarin spiegelt. Het stromende water suggereert het vlietende leven.
In het spel kon zo'n gedachte van 5-7-5 lettergrepen direkt beantwoord worden door een van 7-7:
het weigeren van een klant.
In het verleden is de senryú al te gemakkelijk afgedaan met de omschrijving obsceen. Blyth, tamelijk etisch ingesteld volgens Van Tooren, heeft daar geen moeite mee: ‘The really obscene people are those who use the word in a derogatory sense of course, who write solemn books explaining the difference of sex and the filth of pornography... Senryú will always choose pornography rather than “cold guts and over-squeamish minds.”’