Het grote voorbeeld/
Maarten 't Hart
Het is moeilijk te zeggen waarom je schrijft maar één reden is wel: je leest iets waarvan je heel erg onder de indruk bent en dat probeer je op je eigen manier na te doen. Vorig jaar las ik in het verhaal Laatste Dagen van J. van Oudshoorn over een man, de Waal, die steeds avondwandelingen maakt en daaruit ontstond, als eerste aanleiding, de impuls om een verhaal over een Avondwandeling te schrijven. Zo is mijn roman Stenen voor een Ransuil een soort alternatieve, zwakke echo van De koperen Tuin van Simon Vestdijk en een gedeelte uit die roman is weer ontstaan onder invloed van De bruine Vriend van Vestdijk. Zo zou ik voor bijna elk verhaal of roman van mezelf wel een voorbeeld kunnen noemen dat ik niet nagevolgd heb maar dat, én door de indruk die het op me maakte, én door de realisatie van het feit dat ik iets had meegemaakt dat leek op het beschrevene de eerste stoot was tot het schrijven van iets dat er helemaal niet op hoeft te lijken.
Meer in het algemeen is het zo dat de literatuur voortdurend inspireert tot schrijven = nadoen = is proberen te overtreffen wat er voor je geschreven is (een heel ontmoedigende bezigheid, maar dat realiseer je je pas als hetgeen je onderhanden hebt klaar is en dan kan het het schrijven niet meer hinderen). Maar bij kinderboeken is dat anders. Als ik nu de kinderboeken lees die in mijn jeugd veel indruk op me gemaakt hebben, kan ik nog steeds wel begrijpen waarom die boeken zoveel indruk op me maakten maar ik kan die sensatie van toen niet herbeleven. Een boek als Peerke en zijn kameraden, waarbij je hele lakens nat schreide, roept nog altijd iets wakker zodra ik de eerste zin lees: Ze gingen stekeltjes vangen. Maar het zou ondenkbaar zijn dat je het zou nadoen; dat soort sentimentaliteit is te verschrikkelijk. En toch heeft zo'n constatering iets van verraad, iets van loochening van hoe je als kind de dingen ervoer en erop reageerde. Want je geeft daarmee toe dat je als kind niet goed wist te onderscheiden tussen eerlijke en sentimentele gevoelens. Maar dat maakt het tegelijkertijd nog moeilijker een kinderboek te schrijven. Als je het zou willen, zou het een boek moeten worden waar je, voorzover je jezelf als kind nog kan herinneren, diep van onder de indruk zou moeten zijn, kortom een tweede Willem Wijcherts moeten worden of een tweede ZO'n vreemde jongen, een tweede Jaap Holm en zijn vrienden, een tweede De rode vlek. Dat zijn allemaal werken van W.G. van der Hulst, voor mij toch de enige ware kinderschrijver, maar tegelijkertijd realiseer ik me dat veel van mijn huidige angstvalligheden, veel angsten ook, terug gaan op deze man. Deze hoofdonderwijzer heeft een zo nadrukkelijk stempel op mijn manier van beleven van de dingen gedrukt, dat ik het nooit meer helemaal zal kwijtraken. De beste manier om erover heen te komen zou zijn zelf deze boeken te herschrijven maar dan zonder dat noodlotsbesef erin, zonder die alomtegenwoordige dreiging van alles wat mis
kan gaan en ook mis gaat, van ongelukken, rampen die je kunnen treffen - het verlies van geld waarvoor je iets voor je vader moet kopen, het meegesleurd worden door een paard, dwars door een weiland, het verdwalen in dikke mist en de weg niet meer kunnen terugvinden, het bijna gepakt worden door de Spanjolen als je kleumend in het riet zit, het voor je ogen omlaag zien vallen van mensen in een zak in het water, het zien verbranden van een jonge vrouw - goeie god, wat een verschrikkingen allemaal. Maar hoe dicht staan ze nog bij je, hoezeer lijkt het alsof je er gisteren over las en hoe graag zou je af willen van die angsten die deze lectuur begeleidden. Een boek van hem wat misschien nog wel de meeste indruk op me gemaakt heeft, zo'n vreemde jongen, is later in een nieuwe, aanvaardbare gedaante teruggekeerd in de vorm van De Waterman van Arthur van Schendel, ook een roman over een vreemde jongen die op en langs rivieren dwaalt. Zo zou ik, geloof ik, de werken van W.G. van der Hulst wel kunnen gebruiken als een inspiratie-bron voor het schrijven en misschien doe ik dat ook wel maar op die manier ontstaan geen kinderboeken maar boeken zoals ik ze nu schrijf.
Waarom ik geen kinderboeken schrijf heeft, anderzijds, natuurlijk ook alles te maken met wat ik nu aan boeken onder ogen krijg voor kinderen. Dat is heel weinig maar wat ik lees inspireert ook volstrekt niet tot navolging, tot nadoen, simpelweg omdat het in niets lijkt op het werk van W.G. van der Hulst. Dat is maar goed ook maar het maakt tevens dat ik misschien wel nooit een kinderboek zal schrijven.