De onmacht te lijf
H. Kakebeeke
‘ill s'agit en premier lieu de redonner à un jeune public le goût de la lecture, ce goût qu'il n'a plus et que notre enseignement semble impuissant à lui donner.’ Robert Marty
C commanderen met carnaval de chauffeur
B brengen ballonnen tot barsten
twee pagina's uit Sendak krokodillen A.B.C. Ploegsma/Amsterdam
haneboek
a; onder deze letter staat lezen gerangschikt in de hiërarchie der vakken op de lagere school. De wetgever had niet duidelijker kunnen aangeven dat hij deze culturele vaardigheid van de eerste orde acht. Maar, wat belangrijker is, ook in de praktijk van het onderwijs heeft, van ‘Haneboek’ tot ‘Nieuwe Leesvormen’ het lezen steeds een vooraanstaande plaats ingenomen. En is het bovendien niet zo, dat ouders van eerste-klassertjes de effectiviteit van het onderwijs dat hun kind geniet allereerst afmeten aan het tijdstip waarop het kan lezen? Dus (of niet dus); lezen is belangrijk. Maar laten we dan eerst vaststellen over welk lezen we het hebben. Op het gevaar af een ongenuanceerde voorstelling te geven, zou je kunnen zeggen, dat het tijdperk van het alleen maar technisch lezen zijn einde nadert en dat de opmars van de gevarieerde leesvormen niet meer te stuiten is. Dat technisch lezen, zonder haperen en op juiste toon een stuk tekst verwoorden, nam vroeger vrijwel de totale voor het lezen beschikbare tijd in beslag. O ja, we zullen allemaal wel goede herinneringen hebben aan die meester of juffrouw die zo mooi kon vertellen, die je warm kon laten lopen voor gedichten, die je tot verwonderens toe een tekst liet ontrafelen. Gelukkig dat ze er waren maar hun aanpak berustte meer op individuele pedagogische en didactische kwaliteiten dan op in het leerplan vastgelegde uitgangspunten. Naast deze ogenblikken van gelukzaligheid - want dat waren het - had je die eindeloos traag voortslepende leeslessen, beurt na beurt, soms twee, drie keer hetzelfde fragment en met boekjes waarin de levensechtheid omgekeerd evenredig was aan de moraal. Hoewel, in het voorwoord van ‘Leesboek voor de volksschool’, L. Leopold, 1923, deel 10, Bonte Steenen, lees ik dat ‘liefhebbers van pittige leesstof, die den leerling binnen het bescheiden programma der lagere school leidt naar de literatuur der volwassenen... niet vergeefs
naar hun ouden Leopold teruggrijpen.’ Ook toen al werd wel degelijk getracht de leerlingen met goede literatuur in aanraking te brengen. Misschien te hoog gegrepen om daarvoor Conscience, Shakespeare, Tollens, Huygens en De Maupassant te gebruiken, niettemin een oprechte poging en zeker een verademing na al die leeslesjes met een zedekundig sausje. Een flink aantal jaren later, in 1956, schrijven H. Brussee en A. van Nijnanten in de inleiding op hun leesserie ‘De Regenboog’ ‘...en moge de herinnering aan 't gelezene wat zon brengen in het ontvankelijk kindergemoed, voor wie eigenlijk een boek nooit mooi en rijk genoeg kan zijn. ‘Zij laten de kinderen naast Andriesen, Multatuli en Roland Holst ook kennis maken met Nienke van Hichtum, Leonard Roggeveen en Godfried Bomans. De opening naar de jeugdliteratuur was gemaakt en dan is een leesserie als ‘De Trapeze’, die geheel is samengesteld door auteurs die voor kinderen kunnen schrijven eigenlijk een logisch vervolg. En vandaar naar het jeugdboek in de klas... Waarom niet? Er zijn volop mogelijkheden. Al een aantal jaren wordt bij het leesonderwijs naast het aspect