Lezen voor leerlingen van het lager beroepsonderwijs/W Spiro-Kocken
Zoals elke AVO-docent verbonden aan een LBO-school, heb ook ik de worsteling meegemaakt om deze kinderen op een verantwoorde en toch voor hen aantrekkelijke wijze te begeleiden bij het lezen. Wie nu een aantal jaren in dit onderwijs meedraait zal ook te maken hebben gehad met het feit dat deze scholen òf niet over een bibliotheek beschikten, òf moesten werken met boeken die-hun-tijd-al-lang-hadden-gehad.
Toen voor dit voortgezet onderwijs de AVO-vakken een meer belangrijke plaats gingen innemen en er ook exameneisen gesteld moesten worden t.a.v. de verplichte boeken, was Leiden in last. Regelmatig vond overleg plaats tussen de vakdocenten, die het ook allemaal niet wisten en daarom vaak teruggrepen op boeken die in hun ogen ‘literaire’ kwaliteiten hadden. De (verplicht) voorgeschreven boekenlijst die hieruit resulteerde spreekt voor zichzelf: Aafjes, Bakker, Coolen, Den Doolaard, Sanne van Havelte, de Jong, Kortooms, Anne de Vries, aangevuld met schrijfsters zoals Bloemen, Hagers, Saris, v.d. Zee, welke laatsten altijd nog de examen-redding brachten als de kinderen door hun ogen gezien terecht, eerstgenoemde boeken betitelden met ‘niks-an’ en dus niet lazen.
Wat vergat men: deze kinderen, die over het algemeen gesproken, taal-arm zijn en nauwelijks of niets hadden gelezen, bracht men niet alleen tot radeloosheid t.a.v. de exameneisen, maar meer nog: men zorgde voor een nog grotere af keer van het lezen. Werden ze al meegesleept door een populaire schrijfster, dan vergat men hoe door deze vaak onechte overdreven verhalen de kinderen in een denkwereld werden geplaatst die de hunne nooit kon worden en waardoor valse toekomstverwachtingen werden gewekt. Mogelijk klinkt dit overdreven, maar wie een aantal jaren met deze kinderen heeft gewerkt, zal de kern hiervan begrijpen.
Deze ervaringen probeerde ik ter discussie te stellen tijdens het regelmatig plaatsvindende regionale overleg met andere vakdocenten. Werd dan ook gewezen op de uitstekende jeugdboeken die vooral de laatste jaren zijn verschenen, dan bleken zij vaak onbekend òf, wat nog vaker voorkwam, een buitenlandse schrijver of schrijfster werd voor een examenlijst niet goedgevonden; dit ondanks het feit dat het boek meestal op een uitstekende en verantwoorde wijze was vertaald.
Wat kan als verklaring hiervoor worden gegeven? Er was (en er is nog steeds) geen bindende landelijke afspraak, geen begeleiding van hogeraf t.a.v. de landelijke normen en bovendien hebben de leerkrachten inderdaad nauwelijks tijd en gelegenheid zich te verdiepen in jeugdboeken. Ik hoop van ganser harte dat er een manier gevonden zal worden om vooral de leerkrachten te informeren en tot uniforme afspraken te komen t.a.v. geschikte jeugdboeken op de LBO-examens.
Waaruit kunnen docenten putten? De jaarlijkse uitgave Boek en Jeugd van de Dienst Bureau Boek en Jeugd van het NBLC te 's-Gravenhage is een zeer goede bron. Ook de Kinderboekenmolen, eveneens bij iedere boekhandel verkrijgbaar, geeft een goed overzicht van recent verschenen boeken en tenslotte zou elke school een gezamelijk abonnement moeten nemen op de zgn. Dukaatboeken (bulkboeken), afgestemd op het lager voortgezet onderwijs, van Educaboek N.V. te Culemborg; tegen een gering bedrag beschikken de kinderen over de volledige uitgave van deze boeken in krantenvorm, die bovendien zeer geschikt zijn voor klassikaal gebruik. In deze serie verschenen reeds: Reinaart de Vos, Paul Biegel; Boris, Jaap ter Haar; De Adjudant van de Vrachtwagen, Sinny van Itterson; De biggenman, Paul Zindel; Lawines razen, An Rutgers v.d. Loeff-Basenau; Schooiertjes van Napels, K. Brückner.
Mijn eigen ervaringen heeft duidelijk gemaakt dat het mogelijk is ook LBO-leerlingen tot enthousiaste en kritische lezers te maken. Ik ben een aantal jaren verbonden geweest aan de LHNO-school St. Agnes te Voorburg, waar elk initiatief om de leerlingen tot lezen te stimuleren door de directie werd ondersteund.
We maakten gebruik van de mogelijkheid om via de Haagse Kunststichting voor de Jeugd schrijvers op school te krijgen. (Deze Stichting niet te verwarren met de landelijke Stichting Schrijvers School Samenleving, onder auspiciën van de Stichting Doneto te Amsterdam, welke bemiddeling voor een kleine school als de onze financieel niet te realiseren was en die in de keuze van schrijvers te veel is afgestemd op de middelbare scholier). Op deze wijze maakten onze leerlingen kennis met Miep Diekmann, Yvonne Keuls en Dolf Verroen. Gelijktijdig met een lezing van Miep Diekmann werd b.v. een expositie van jeugdboeken gearrangeerd, met medewerking van een Voorburgse boekhandelaar. De belangstelling hiervoor was bijzonder groot. Verder schaften wij voor het klassikale lezen de bekende Oké-boeken deel I en II aan (Nijgh & van Ditmar). In deze boeken heeft Miep Diekmann een uitstekende selectie gemaakt van hoofdstukken uit recente binnen- en buitenlandse jeugdboeken, inclusief enkele cabaret- en protestsongs inplaats van de geijkte gedichtjes, en - schrikt u niet - stripverhalen. Voor zover het financieel haalbaar was, schaften we de meeste boeken voor de schoolbibliotheek aan. Omdat de schoolbibliotheek zeer beperkt was, verwezen we de kinderen naar plaatselijke bibliotheken voor boeken, waar de school niet of door uitlening niet meer, over beschikte. Juist in deze periode kwam de overheid ons te hulp door de bibliotheken gratis toegankelijk te maken. Het was wel zaak te controleren of de leerling ook de moeite had genomen naar de bibliotheek te gaan.
In overleg met collega-docenten werd voortaan op school 1 uur van het vak Nederlandse taal gereserveerd voor ‘het lezen’. Elke leerling kreeg een leeskaart, waarop de gelezen boeken werden genoteerd òf in de kolom Rood (voor de boeken die wel gezellig zijn, maar niet het peil hebben