van je jeugd wel goed overzien, geloof ik. Om terug te komen op lezen en boeken; men kan mij veel verwijten maar niet dat ik een verdorven ziel heb. Toch las ik op mijn achtste jaar ongeveer Levenswond van Cora Westland, een reeds lang vergeten boek dat ik uit het wat rommelige bezit van mijn moeder gevist had. Het was een roman over een ongelukkig huwelijk waarin de man een ongeneeslijke geslachtsziekte had. Nou, dat wist ik dan weer en een trauma heb ik er niet aan overgehouden. Dat ik ongeveer tegelijkertijd Max Havelaar uit diezelfde voorraad las, heeft gemaakt dat ik al vroeg een zeker inzicht in koloniale verhoudingen had.
Om terug te komen op mijn utopie; die houdt onvermijdelijk in dat er ook geen auteurs van jeugdboeken moesten bestaan. Tenminste niet die soort die er opzettelijk voor gaat zitten om ‘voorkinderen’ te schrijven. Zo met in hun achterhoofd die gedachten van dit kan wel en dat kan niet, ‘voorkinderen’. Sedert de hausse in jeugdliteratuur van de jaren zestig wordt de markt overstroomd met van de Engelsen afgekeken dierenboeken, met quasie-detectieves waarin dappere kinders dieven en moordenaars vangen - dapper zijn is blijkbaar nog altijd een geliefde eigenschap - namaak ridderverhalen links en rechts bij elkaar gejat uit de oude mythologie, geschiedvervalsing en technologische nep. Leugens voor driekwart, te boek gesteld om jonge lezers af te leiden van dat weinig fraaie beeld dat de wereld werkelijk te bieden heeft.
Er zijn uitzonderingen, ik weet het en ik ken ze, maar ik ga geen namen noemen. Het zijn er maar weinigen. Als men dan met alle geweld boeken voor de jeugd wil hebben, dan zijn die wel te vinden bij die auteurs die een kinderlijke ziel behouden hebben. Ik bedoel natuurlijk niet kinderachtig. Er zijn gelukkig ook onder de schrijvers van die begenadigden in wie het jonge mens niet vermoord is. Maar hun werk is uitzonderlijk en evenzeer bestemd voor hun soortgenoten volwassenen in wie het kind is blijven leven als een laatste opvlucht van natuurlijkheid. Deze schrijvers zijn eerlijk en schrijven niet met een opzetje. Maar nogmaals, het hoeft niet. Laat het kind lezen wat het in handen krijgt of niet lezen als het daar geen zin in heeft. Dat laatste is natuurlijk wel jammer, maar behalve misschien een zachtmoedige hint is daar weinig aan te doen. Voorschriften en dwang hebben op den duur alleen averechtse gevolgen. Geef het kind niets opzettelijk in handen maar neem het vooral ook nooit iets uit handen.
Die dwang en voorschriften - sedert de hausse voornoemd zit ik me ook af te vragen of ‘the hidden persuaders’ weer niet aan de gang zijn om hun zakken te spekken via een nieuw afzetgebied, de jeugdlezerij. Een zeer kwalijk verschijnsel dat tot onherroepelijk gevolg heeft, dat ook iedereen, de psychologen, de sociologen, de paedagogen, die vindt dat hij of zij geroepen en bekwaam is om er over mee te praten, weleens zal gaan vertellen wat een jong mens lezen moet. Ik heb dit nog mogen ontdekken op een soort congres een goed jaar geleden gewijd aan jeugdliteratuur. In grote getale waren zij opgekomen, de opvoeders en de creators van jeugdleesstof en zij zetten breeduit uiteen hoe dat nou allemaal gaan moest.
Eén groep was niet vertegenwoordigd. De jonge lezers zelf. En toen dacht ik maar weer aan de onvergetelijke Mien Proost met zijn (dit is het pseudoniem van een man)
Komt, laat ons paedagoochelen
De jeugd zij ons ten prooi.