Bzzlletin. Jaargang 6
(1977-1978)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
De zaak 40/61 Eddy van Vliet‘... ik de prachtige stad/het luxeappartement/heet ik nu dresden/nodeloos in as gelegd/135.000 doden/achtergelaten/in mijn verkoolde jukbeenderen/...’Ga naar eind1. schreef ik na lezing van ‘Het stenen bruidsbed’ in de herfst 1966 op de eerste verdieping van een kazerne waarvan ik de naam nooit heb wensen te onthouden. Ook de namen van de majoors, sergeanten en ander onderkruipsel kan ik niet citeren, niet omdat ik geen geheugen heb, maar omdat zij naamloos zijn, zij zijn slechts de uitvoering van een bevel, zij zijn honderden minuscule Eichmannetjes wier leven verzandt in een steriele administratie, hopeloos wachtend op het moment waarop zij in naam van Orde en Wet kunnen vernielen en martelen. Ik ben hen dankbaar. Zij hebben mij het fascisme leren kennen, weliswaar op verkleinde schaal, maar hoe weinig is er nodig om deze schaal zijn waarachtige en afschuwelijke afmetingen te laten aannemen. Geen wonder dat ik in die periode aan de lezing begon van een auteur als Harry Mulisch, voor wie het fascisme, het Nazi-Duitsland, de jodenvervolging, het geweld, de schuldvraag een ware obsessie is. Ik loop mijn bibliotheekkast langs en noteer: ‘Het stenen bruidsbed’, ‘Voer voor psychologen’, ‘Bericht aan de rattenkoning’, ‘De zaak 40/61’, ‘Het sexuele bolwerk’, ‘Het woord bij de daad’, ‘Twee vrouwen’, ‘De toekomst van gisteren’. Allen -‘Twee vrouwen’ uitgezonderd - hebben iets of alles met het fascisme te maken. Met welk recht - want de restauratie is reeds zo ver gevorderd dat men zich terzake moet verrechtvaardigen - mag ik deze obsessie aanvoelen? Ik die in 1942 werd geboren, het jaar waarin op 20 januari tot de ‘Endlösung der Judenfrage’ werd besloten, het jaar waarin vier dagen na mijn geboorte in Auschwitz de eerste vergassing plaatsvond, de jaren waarin mijn familie langs grootmoederszijde werd gedeporteerd en vermoord, de jaren waarin de speelkameraadjes van mijn moeder in een Japans concentratiekamp omkwamen, de jaren waarin ik dankzij Von Braun een onuitwisbaar litteken opliep, de jaren waarin mijn vader negen maanden krijgsgevangene was en bijna werd vertrappeld door duitse paarden, het jaar waarin ik op mijn eenendertigste verjaardag werd gewekt door het radiobericht dat Allende vermoord werd en een voetbalstadion de kleine sergeantjes hun ware gezicht had getoond, het jaar 1977 waarin ik in Vlaanderen de frustraties en minderwaardigheidscomplexen het veld van het fascisme zie vruchtbaar maken. De tijd van het ‘gezeurpiet’Ga naar eind2. en de voortuinjesliteratuur is terug aangebroken. Wie over volkerenmoord schrijft is een literair onbenul en wie ‘kont’ op ‘bont’ laat rijmen is een genie. In een tijd van huisvlijt voor kruideniers en regenten is een vijftien jaar oud boek als ‘De zaak 40/61’Ga naar eind3. een verademing. Mulisch noemt het een reportage. Goed, maar dan een reportage zoals alleen Mulisch haar zou kunnen geschreven hebben, met huid en haar betrokken bij het onderwerp. Geobsedeerd door alles wat Eichmann was, is en altijd zal zijn. Het schrijven van dit boek is voor Mulisch een ‘must’. Hij werd niet uitgenodigd voor deze reportage, hij heeft zichzelf aangeboden, daar zegt hij ‘de zaak Eichmann meer met mij te maken heeft dan ik zelf weet; deze relatie gaat verder dan een thematisch verband met ander werk, dat ik heb geschreven of nog zal schrijven: mét mijn werk wijst zij naar iets, dat ik zoek’. En half ironisch voegt hij eraan toe ‘Ik kan natuurlijk zeggen: Eichmann is mijn vader. Maar dat is vervelend, dat moeten anderen maar zeggen. Ik kan ook zeggen: ik ben het zelf. Maar dat is te fraai’Ga naar eind4.. Alhoewel deze identificatie uiteraard overtrokken is, is ze toch kenschetsend voor de houding van Mulisch t.a.v. Eichmann, van het nazisme, van de oorlog. Hij identificeert, hij voelt zich medeverantwoordelijk en zelfs schuldig aan al hetgeen gebeurd is. Bij zijn bezoek aan het kamp van Auschwitz zegt hij letterlijk ‘ik voel mij schuldig’Ga naar eind5.. Na lezing van o.m. ‘Voer voor psychologen’ en ‘Mijn getijdenboek’Ga naar eind6. wordt dit schuldgevoel duidelijk en wordt het ook duidelijk waarom zoveel boeken van Mulisch betrekking hebben op of verwijzen naar de tweede wereldoorlog, waarvan hij op bijna pathetische wijze zegt ‘Ik heb de oorlog niet zozeer meegemaakt Ik ben de tweede wereldoorlog’Ga naar eind7.. Men hoeft er maar de in ‘Wat gebeurde er met sergeant Massuro?’Ga naar eind8. gepubliceerde levensschets van Mulisch op na te slaan om vast te stellen hoeveel feiten hij uit zijn leven vastknoopt aan de geschiedenis van het fascisme. Zelfs het aankoopjaar van zijn poppenkast wordt gelieerd aan de indiensttreding van Eichmann bij de S.D. Verwonderlijk is dit niet. Wanneer de eerste joden vergast werden is Mulisch 15 jaar en draagt hij het bewijs van aanmelding ‘verplicht voor personen van geheel of gedeeltelijk joodschen bloede’ wegens zijn joodse afstamming langs moederszijde, spreekt hij thuis uitsluitend duits, komen zijn grootmoeder en overgrootmoeder om in het kamp Sobibor, vangt hij enkele jaren later een roman aan over oorlogsmisdadiger, is zijn vader (N.S.B.'er) direkteur personeelszaken van het bankierhuis Lippman-Rosenthal & Co, waarop alle joden verplicht werden hun tegoeden, effecten en kostbaarheden te storten om daarna vergast te worden. Na de oorlog wordt zijn vader gearresteerd terwijl Mulisch zingend, verraders aangevend en N.S.B.'ers honend langs de straat loopt. Buiten die enkele dagen feest, waarin hij geconfronteerd wordt met een meelijkwekkende vader - ook Eichmann wekt later zijn medelijden op - heeft hij gedurende heel de oorlog inaktief toegekeken, ‘profiteerde hij van zijn vaders positie die niet alleen een zekere welstand betekende, maar ook veiligheid’Ga naar eind9.. Met bittere zelfspot zegt hij over zijn oorlogsaktiviteiten ‘Het verzet was begonnen. Alleen ik met mijn nazikuch, had er geen deel aan’Ga naar eind10.. Het enige wat hij gedaan heeft is poseren voor het verzetsstandbeeld op de Dam en dromen dat hij een engels soldaat was die tijdens de hoofdfilm met een machinepistool voor het doek verschijnt en zegt ‘Folks you are liberated. Alle duitsers en N.S.B.'ers handen omhoog’Ga naar eind11.. Zijn schuldgevoel gaat zelfs zo ver dat wanneer het boek ‘De Ondergang’ van Presser verschijnt hij meent dat een bepaalde zinswending i.v.m. Lippman-Rosenthal & Co op hem betrekking heeft. En angstig vraagt hij zich af ‘is het paranoia?’Ga naar eind12.. | |
[pagina 60]
| |
De schuldvraag. Wie is er schuldig aan de moord op de joden? Hij zelf, zijn vader, de desinfecteuren van de gezondheidsdienst die de Zyklon B aanbrachten, de I.G. Farben (de direktie, de personeelsleden, de aandeelhouders?) die 12.753.526 rijksmark aan de kampadministratie van Auschwitz betaalde en de Zyklon B leverde, de geallieerden die weigerden de treinrails, waarover de joden vervoerd werden, te vernietigen ondanks de wanhopige aandrang van joodse leiders in Boedapest, of zij die Eichmann's offerte om één miljoen joden te ruilen voor 10.000 vrachtwagens terzijde hebben gelegd of Eichmann zelf die volhield niets met de jodenuitmoording te maken te hebben, doch enkel instond voor het transport? En wie is Eichmann dan wel? Door de openbare aanklager wordt hij afgeschilderd als een monster, als de personificatie van de onmenselijkheid. Verkeerd zegt Mulisch en hier ligt o.m. de grote waarde van dit boek. Mulisch toont inderdaad op een angstwekkende en revelerende wijze aan dat Eichmann, zoals trouwens de assistent van diens advokaat getuigt, ‘de gewoonste man is die men zich kan voorstellen: ongeoorloofd normaal’Ga naar eind13.. Van bij de aanvang van zijn boek stelt Mulisch dan ook ‘wie deed wat Eichmann deed is niet zozeer anders dan wij’Ga naar eind14.. Eichmann is het type van de plichtsgetrouwe burger die ‘zich onderscheidde door gehoorzaamheid, vlijt en stiptheid’Ga naar eind15.. Zeker niet gedreven door enig haatgevoel t.a.v. de joden zoals Hitler en Himmler, of gedreven door een filosofische of politieke overtuiging. Uit zijn verklaringen en zijn getuigenissen blijkt enerzijds duidelijk dat hij geen antisemiet was, dat hij joodse vrienden had, zich erg interesseerde voor de joodse kuituur, een grote bewondering had voor ‘hun onverzettelijke wil tot leven’ en een fanatiek zionist ware geweest indien hij jood ware geweest, en anderzijds dat hij zich niet interesseerde voor Hitler, de officiële partijlektuur nooit gelezen heeft en Mein Kampf slechts oppervlakkig en onvolledig. Hij was een van die ‘godvergeten ambtenaren die hun dore godvergeten plicht deden’Ga naar eind16., en ‘voor wie het onverschillig is of het door hen uitgevoerde bevel afkomstig is van een ploert, een geïnspireerde, een gek of een goed mens en hoe het luidt’Ga naar eind17.. Een van die duizenden ambtenaren (alleen reeds de S.D., waarvan de IV B4, met aan het hoofd Eichmann, een onder-onderafdeling was, telde 200.000 functionarissen) die slechts gehoorzaamden aan ‘Het Bevel’. Mulisch twijfelt er dan ook geen ogenblik aan om (terecht) te zeggen ‘Een miljoen anderen zouden in zijn plaats hetzelfde gedaan hebben’Ga naar eind18., er later aan toevoegend ‘in alle landen der wereld loopt hij (het) vrij rond, geen enkel uitgezonderd, ook Israël niet’Ga naar eind19.. Eichmann die, naar hij zelf verklaarde te teergevoelig was om arts te worden, was een eerzaam burger, zoals al die eerzame burgers die deelnamen aan de Wannsee-Conferentie, waarop op 20 januari 1942 besloten werd tot de uitmoording van elf miljoen mensen. ‘Het waren de hoge functionarissen van alle betrokken ministeries en instanties, de meesten van hen met akademische graden aan Europa's beroemste universiteiten en vader van veelbelovende kinderen’Ga naar eind20.. Volgens Mulisch worden de uit hun brein voortgesproten gruwelen al te graag onmenselijk genoemd, beter is het volgens hem vast te stellen dat het typisch menselijk is. ‘Een menselijkheid in haar zuiverste meest abstracte vorm: zonder slachtoffers aanwezig, zonder druppel bloed, louter als idee, groepjes heren met een glas cognac in de hand’Ga naar eind21.. Tot nadenken stemt dan ook de vaststelling van Mulisch dat een der gruwelijkste massamoorden aller tijden beslist en geadministreerd werd door nette heren en intellectuelen. Zij zijn zoals Eichmann ‘onzichtbaar’, zij zijn de kleinste man, die zo klein kan zijn omdat de techniek zo groot was (is). En wie ‘met een zucht van verlichting’ meent dat dit alles tot ‘het verleden’ behoort ‘vergist zich’Ga naar eind22.. Integendeel zegt Mulisch, Eichmann is ‘het symbool van de vooruitgangGa naar eind23., ‘het prototype van de hedendaagse mens die de machine schiep naar zijn evenbeeld’Ga naar eind24. ‘Laat daarom niemand zo'n grote mond opzetten’, zegt Mulisch, ‘de huidige maatschappij berust eerder op Eichmann dan op Chessman’Ga naar eind25.. ‘Wij moeten niet blijven letten op misdadigers, wij moeten blijven letten op de doodgewone mens’Ga naar eind26.. En even moest ik denken aan de duitse massapsychose omtrent de Baader-Meinhof-groep en het praktisch stilzwijgen van diezelfde massa over de aankoop van de neutronenbom, en t.a.v. het derde-paginanieuws over de door de C.I.A. gedane proefnemingen (waarvan sommigen met dodelijke afloop), tijdens dewelke zieken en gevangenen werden onderworpen aan electrische schokken, bestralingen en ultra-sone geluiden. De techniek, de vernietigingsapparatuur, ‘de machine’ ten tijde van Eichmann is kinderspel vergeleken met die van nu. Groot is dan ook ‘het gevaar’, schrijft Mulisch dat ‘tegelijk met de machines veranderde mensen ter wereld zullen komen, mensen als machines, gehoorzamend aan impulsen, zonder mogelijkheid deze op hun aard te onderzoeken’Ga naar eind27.. Dat dit gevaar ondertussen werkelijkheid is geworden hoeft geen betoog. Mulisch stelt dan ook vast (nu vijftien jaar geleden) dat Eichmann ‘definitief geschiedenis is geworden’ en ‘de mensen elkaar met een vernietiging bedreigen, waarnaast de jodenvervolging een bagatel zal worden, een herinnering aan de goede oude tijd. En zomin als Eichmann weigerde zal geen Amerikaan of Rus die, komt het bevel, zal weigeren de bommen in het zachte vlees van hele volkeren te werpen’Ga naar eind28. De ambtenaren zullen weer hun plicht doen en niemand zal zich weerom iets te verwijten hebben, d.w.z. wij zullen allen weerom schuldig zijn. En weerom zal Eichmann, in wie Mulisch de verpersoonlijking van de gewone mens, het ‘Massentier’, het ‘Gewohnheitstier’, gehoorzamen, als een dienende machine, zonder gevoel, zonder berouw. En Mulisch verwittigt ons ‘als de openbaring de volgende keer in ons midden verrijst, zal het ons vergaan als de duitsers. Ik geloof dat men zich daarover weinig illusies hoeft te maken’Ga naar eind29. Deze illusie is des te kleiner daar ‘de dingen wel eens in die zin konden veranderen (waar niet weinig tekenen op wijzen) dat er steeds minder christenen, kommunisten, socialisten en nazi's zullen komen, steeds minder ideologen en gelovigen, tot er alleen nog Eichmanns bestaan in een wereld van machines, - waardoor de kansen van de man met de “openbaring” die er steeds zal zijn, tot in het volstrekt onvoorstelbare zullen stijgen’Ga naar eind30.. Al was het alleen maar om hiervan tot over nek en oren doordrenkt te zijn, kan ‘De zaak 40/61” niet genoeg gelezen en herlezen worden, want vergeten wij niet dat “Iedereen die dit leest, binnen minder jaren dan hij vingers heeft in het vuur kan worden geworpen van zijn eigen huis, waarin hij op dit ogenblik zit. Omdat hij lezen kan bijvoorbeeld, of omdat hij blond haar heeft, of om redenen die hem niet duidelijk gemaakt zullen worden’Ga naar eind31.. |
|