tiende onder water, voor altijd. Hoe lang geleden reeds... gij dwaas, ziet om, waartoe zijt gij de wereld in gevlucht! 't Is, denk ik, iets meer dan zestien jaar geleden. De schrijver had een blikken kokertje met zeepsop en een omgebogen ijzerdraadje met behulp waarvan hij bellen blies over de Leidsekade. Mijn zoontje was drie, en mocht ook even. De bomen stonden zwaar in het blad, het was een mooie zaterdagmiddag. Geweldige bellen dreven naar het Lido en spatten uiteen boven het zich verpozend publiek. Blauwe, vierkante trams reden om het nu alweer lang geleden ausradierte plantsoentje heen, en H. Mulisch citeerde een gedicht van Mao Tse-toeng over de atoombom. Zo ging dat toen.
begin zestiger jaren, van rechts naar - links: Harry Mulisch, W.L. Brugsma, Cees Nooteboom, geheel links Simon Vinkenoog
Misschien is het al heel wat, als je door mensen van wie je veronderstelt dat ze je betrekkelijk na zijn, niet helemaal vergeten wordt. ‘Gauners en racketeers’, riep hij eens, toen we het over een gemeenschappelijke relatie hadden. Het is de kategorie van halve schurken, die mijn grote belangstelling heeft, echter door de hier gevierde schrijver zorgvuldig wordt gemeden. Ik had dit al meermalen gezien, en heb het mij later door hem zowel als door derden laten uitleggen. Eén deskundige vestigde daarbij zelfs mijn aandacht op de neus van de schrijver, daarbij verklarend dat in het algemeen de grootte en vooral de fragiliteit van de neus de eigenaar noodzaken, zijn vrienden en kennissen te zoeken in de allerbetrouwbaarste kringen, die tevens een sterke afkeer hebben van geweld. Onbewust richt hij zijn hele omgeving erop in.
Is het dus deel van een complex? Moeten we hier de oorzaak zoeken van een sterke hang naar het societeitsleven, en aan de andere kant, Mulisch' pre-occupatie met het nazidom? Of komt dit laatste ook doordat de oorlog deel is van zijn jeugd, zo goed als van mijn jeugd, die negen dagen eerder begon? Wie weet; ik ben geen exegeet.
Het liefst misschien, zou ik vandaag of morgen Américain binnenlopen, met de zekerheid daar wat te kunnen converseren over Goebbels (Kürzlich sah ich einige neue Deutsche Waffen...), maar op het Leidseplein kom ik zelden, en om een of andere reden is die overleden redenaar ook wat op de achtergrond geraakt.
't Zijn flarden van een zojuist genoteerde gelegenheidswens, maar dat hindert niets. Ik heb een volgepakte Mulisch-kast in mijn geheugen, waarin ik tijdens het schrijven van dit stukje met vriendelijke toewijding heb gekeken. Zo moet het maar voldoende zijn voor iemand die vijftig is geworden.