Oude lucht in nieuwe zakken?
Aldert Walrecht
Het nieuwe boek van Harry Mulisch ‘Oude lucht’ (Amsterdam, De Bezige Bij, juli 1977) bevat drie verhalen waarvan de eerste twee al eerder werden gepubliceerd: De Grens in Vrij Nederland en Symmetrie in De Gids. Alleen het laatste verhaal - dat tevens het titelverhaal is - was nog niet eerder in druk verschenen: ‘Oude lucht’ is dus het nieuwst van de drie verhalen en het vormt tevens het pièce de résistance van de bundel, zeker voor wat de uitgebreidheid ervan betreft ten opzichte van de andere twee verhalen. Terwijl De Grens en Symmetrie samen zo'n 50 pagina's beslaan, telt Oude Lucht alleen bijna 100 bladzijden. Misschien een beetje een vreemde plaats voor het pièce de résistance? Culinair gezien, zeker, maar de keuken van Harry Mulisch is nu eenmaal een weinig tegendraads: dat blijkt bijvoorbeeld bij het lezen van ‘De Verteller verteld’, waarin Mulisch laat zien hoe ‘De Verteller’ tot stand kwam, en het komt tevens (weer eens) duidelijk naar voren uit het ‘Recensie-advies’ van Jan Hein Donner in Hollands Diep, jrg. 3, nr. 11, 4 juni 1977. De drukproeven van Oude Lucht kreeg ik in handen op het moment dat de frisse lucht van dit artikel nog om me heenhing: ‘Bespreek dit boek’ - luidde dit advies - ‘vanuit de notie “tijd”; wie het draadje gevonden heeft, waaraan deze verhalen moeten worden opengetrokken, herkent de volstrekte onverwisselbaarheid van dit schrijverschap’.
Zoals iedereen weet is Jan Hein Donner een schaker aan wie zelfs een bundel gedichten is gewijd en niemand kan dus meer ontkennen dat hij tot de Literatuur behoort; hij is er zelfs niet uit weg te denken, evenmin als Lou de Palingboer. Het zou dan ook bijzonder kortzichtig zijn om het grootmeesterlijk advies van Jan Hein in de wind te slaan, zoals bijvoorbeeld Carel Peeters doet in Vrij Nederland van 9 juli 1977 in het artikel ‘Herr Dr. Klets Maier en de bescherming van Harry Mulisch’. Want natuurlijk heeft Jan Hein gelijk: hij begint gewoon - om in schakerstermen te spreken - met een opening. Jan Hein heeft wit en waarom zou hij niet een beetje mogen bluffen? Als zwart zich maar niet laat óverbluffen is er niets aan de hand; laat hij zich echter verleiden tot een stomme zet dan verliest hij al in de opening. Wie een spelende bluffer of een bluffende speler op de manier van Carel Peeters ‘tegenspel’ biedt, komt duidelijk gedrongen te staan: hij vergeet dat hij in de eerste plaats op ontwikkeling uit moet zijn. Carel Peeters laat zich in zijn verbouwereerdheid over het ‘schwindelen’ zó op de kast jagen dat hij alle draadjes die Donner hem in handen geeft loslaat, zelfs het draadje van ‘de tijd’. ‘Men moet zich niet laten misleiden’, zegt Donner aan het eind van zijn ‘advies’ terecht...
Terug naar het draadje dat Donner de recensent in handen geeft: de notie ‘tijd’. Als Jan Hein met al zijn bluf ooit gelijk gehad heeft dan is het nu wel. Hij geeft zelf een prognose voor het verhaal ‘Oude lucht’ dat hij nog niet gelezen heeft en men kan er moeilijk omheen: in dát verhaal speelt de tijd nog een belangrijker rol dan in de twee andere. ‘Mulisch' grote worsteling met de vijand in tijd’ - Donner dixit - is natuurlijk wel nonsens, maar alles wat er over ‘Oude lucht’ beweerd wordt, voorzover Donner zijn ‘tijdsklok’ indrukt, is helemaal niet zo gek.
Het enige ‘foutje’ is dat Donner - als schaker - twee tegenstanders invoert: de vijand en de tijd. Mulisch zou ‘met de vijand in tijd worstelen’... De vijand is in dat geval de grens, de dood, kortom alles wat ook al in het vroegere werk (de ‘oude lucht’) van Harry Mulisch voorkomt: de vader, de geschiedenis, enz. Vandaar al die omkeringen, symmetrieën, spiegelbeelden, ingewikkeldheden, verstriktheid en zelfs verscheurdheid. ‘Er steekt veel meer achter dan een ondeskundig lezer op het eerste gezicht kan zien’, zegt Donner.
Donner is een grootmeester-deskundoloog. Van hem is bekend hoe hij met vele varianten aantoonde dat in een bepaalde partij stelling matin-drie onvermijdelijk was. En Donner had gelijk, alleen kwam een week later een huis-, tuin- en keukenschaker met de domme vraag waarom de mat-in-drie-zetter niet die zet had gedaan? (Dan zou de tegenstander direct mat zijn geweest: in één zet). ‘O, ja’, antwoordde Donner toen, ‘god, ja, dat kan óók!’
Op dezelfde manier zie ik een ‘zet’ teveel in: ‘Mulisch' grote worsteling met de vijand in tijd’. Het moet ‘gewoon’ zijn: ‘met de vijand TIJD’. Met vadertje TIJD... En ik noem dat ‘vadertje’ expres, omdat iedere kenner-deskundoloog van Mulisch' werk weet hoezeer dat aspect van de tijd - tot aan ‘De Verteller’ - een rol heeft gespeeld. Nadat Mulisch zelf vader was geworden, kon hij zich weer met de ‘oude lucht’ van voorheen gaan bezighouden, met die van Sergeant Massuro (De grens), met die van de historie vol ‘authentieke gegevens’ (Symmetrie), met die van de ‘nouveau-romantische’ verwerking (Oude lucht).
Vooral met het laatste verhaal, dat ik in het begin het pièce de résistance noemde, heeft Harry Mulisch laten zien dat de verworvenheden van de moderne literatuur - die aan praktisch alle Nederlandse auteurs voorbijgegaan zijn - bij hem een deel van zijn schrijverschap zijn geworden. Het verhaal ‘Oude lucht’ begint met: ‘Kijk...’ en het eindigt met... ‘bij ons in de geconcludeerde tuin’. Daartussen ligt veel van de oude Mulisch, ‘oude-Mulisch-lucht’, maar hij heeft - in tegenstelling tot de oude koks die alleen nieuwe wijn in nieuwe zakken gieten - opnieuw tegendraads gewerkt: hij weet zelfs de oude lucht uit een oude brulboei een nieuwe dimensie te geven. Het ‘draadje tijd’ waarmee men het werk van Mulisch kan opentrekken is een