Harry Mulisch
tussen Haarlem en Amsterdam
Han Lammers
Mulisch kwam van het Haarlem waar mijnheer Robert op het orgel van de Grote Kerk speelde naar het Amsterdam, waar mijnheer Hasselaar organist van de Westerkerk was. Mijnheer Hasselaar gaf niet zoveel concerten, mijnheer Robert wel. En bovendien was het orgel van Haarlem wereldberoemd, en dat van de Westerkerk niet, ofschoon wel erg mooi. En dus ging je in het begin van de vijftiger jaren vanuit Amsterdam regelmatig naar Haarlem op en neer, met de tram vanaf het Spui. Het ding was behalve voor wie er in zat voor iedereen anders levensgevaarlijk. Eerst al bij de rotbocht de Paleisstraat in, later op de Rozengracht en verder. Ze hebben hem inmiddels opgeheven, nog net voor de tijd dat men begon allerhand verouderde ijzeren dingen op de monumentenlijst te zetten. Het zou nu het toppunt van vooruitstrevendheid zijn om 'm weer in te voeren.
Amsterdam en Haarlem waren toen nog echt twee verschillende steden, met een flinke lap groen ertussen. Maar inmiddels was men toch al bezig die lap vol te bouwen. Men leefde nog in de dagen dat men achter zoiets kwam als het al gebeurd was.
Haarlem kwam je binnen met hopeloze kruip-door-sluip-door bewegingen. Op de Markt was er Brinkman, een soort Americain, ietsje huiselijker, maar wel zo deftig. Dat deftige lag vooral aan de Haarlemmers. Ik heb ze altijd een schrijdend volk gevonden, en weleens gedacht dat Harry Mulisch in z'n beginjaren in Amsterdam mede daardoor zo opviel. Amsterdammers lopen niet eens door hun stad, laat staan dat ze schrijden. Ze tuimelen er maar zo'n beetje doorheen, van het ene vaste punt naar het andere. Ze zien er meestal de helft niet van. Zoniet Mulisch. Die kende Amsterdam al spoedig beter dan menige Amsterdammer. Overigens is dat iets om over na te denken: moet men niet-Amsterdammer zijn om de stad echt goed in zich te kunnen opnemen? 't Zal wel geen houdbare stelling zijn, maar toch is het gek dat de grootste Amsterdamse chauvinisten vaak blijken niet in Amsterdam te zijn geboren.
Haarlem ging al spoedig z'n grote orgel restaureren, en werd toen vooral nog bezocht tijdens het jaarlijkse orgelconcours. Daarbij gaf men stemmige feesten in het stadhuis of in een nabij gelegen monument, ook wel in een kelder. Men wees je dan de stoel van Bomans aan, en het bleek dat ook Mulisch een veel geprezen stadgenoot was.
Ik weet niet of Mulisch het zich ooit heeft gerealiseerd, maar voor velen van zijn tijdgenoten uit de jaren vijftig is hij lang de jongen uit Haarlem gebleven, zoals Gruyters, toch ook geen misse Amsterdammer inmiddels, nog tot in de raadzaal kreeg nagedragen dat hij uit Helmond is toch aardig om daar nog eens bij stil te staan.
Americain was de plaats waar men Mulisch kon zien ontbijten. Men hoefde er niet vroeg voor op te staan, want dat deed hij ook niet. Americain is niet afgebroken, maar het is wel weg. Wat mij betreft ligt dat aan twee dingen: de biljartzaal is opgeheven en er is een entree-verbod voor langharigen ingevoerd. Maar toen onze schuchtere voeten nog aan 's levens open poort stonden, waren er ontzaglijk veel biljarttafels en werden ook jongens met puisten als heren behandeld. Americain had nòg iets: het was in die tijd open met Oud en Nieuw. Wie alleen was kon er tussen het sluiten en openen van de café's de jaarwisseling doormaken. Een bonter gezelschap zal Amsterdam wel nooit - wel zelden - bijeen hebben gezien. Het was dan op een gezellige manier een beetje luguber, maar niet beklemmend, omdat je wist dat je niet voor eeuwig met elkaar zat opgescheept.
Zoals men weet hebben cultuurbarbaren ooit eens de Leidsepoort afgebroken en er een schouwburg gebouwd.
Men wil in Amsterdam nu weer iets soortgelijks doen: het kostelijke sociale patroon van de Pijp verstoren door er een Opera neer te zetten, waarna natuurlijk al die statussimbolisten als Mulisch, v.d. Leeuw en Schat niets meer heel laten van die fijne sfeer van een typisch Amsterdamse volksbuurt.
Maar goed, daar wordt nu zelfs onder leiding van een minister van de PPR tegen gedemonstreerd, dus dat zal toch wel weer doorgaan. Zoals gelukkig nu ook de Schouwburg op het Leidseplein staat. Men kan er onder de galerij door lopen, en komt dan op het kleine Leidsepleintje, waar nu de auto's weg zijn, maar waar ze in de tijd dat Mulisch er frequent begon te wezen, net aan het komen waren. We vonden dat toen wel iets. De oorlog was nog maar zo'n tien jaar voorbij, en de auto had nog niets hinderlijks, integendeel. Hij was eerder een teken van bevrijding. Het ging weer redelijk goed, hoe langer hoe meer mensen konden er zich een veroorloven.
Die optimistische levenskijk hadden we er natuurlijk nooit op na mogen houden. Dat weten we nu, nu we allemaal in een auto rijden.
Mulisch heeft leren rijden in een auto van Eddie Hoornik, en dat heeft mij opgescheept met een vrij regelmatig terugkerende nachtmerrie. Eddie, Harry en ik gingen een keer naar Enkhuizen, waar in de Drommedaris een literaire gebeurtenis te beleven viel. Op de terugweg vond Eddie het goed dat Harry, die nog geen rijbewijs had en ook niet had gedronken, terugreed. Harry moest het immers ergens leren, en zat niet de handrem in het midden? Ik zat, en lag later op de achterbank. Ik viel in slaap, zoveel vertrouwen had ik wel in de rem in het midden. De Coentunnel was net in gebruik. Toen we daar doorheen reden, werd ik door Eddie en Harry gewekt met de kreet: Han, kijk eens, je bent dood. Ze hadden haarscherp gepeild wat mijn verstopte angsten waren en ver-