had, bijna twee jaar van inzinking, leegte en heimwee naar mijn jeugd, die haar uitdrukking o.a. heeft gekregen in Het zwarte licht. Er was iets ten einde gegaan, alle wegen liepen dood, het regiem der symbolen was voorbij. () Tot mijn verbijstering merkte ik plotseling, dat ik “groot” was geworden...’ (in welk proces Een stad in de zon, de versierde mens en Wat gebeurde er met sergeant Massuro? een rol spelen).
En nu hetzelfde nogmaals, in een overzicht:
1949 - '51 |
: de inspiratie en Archibdld Strohalm |
1951 - '54 |
: ‘vakantie’ (De diamant) |
1954 - '55 |
: heimwee naar de jeugd, een ‘dieptepunt’; Het zwarte licht |
van '55 af |
: vernieuwing. |
Mulisch zelf noemt hier de punten op de tijdlijn (door titels gemarkeerd) waar feit en mogelijkheid elkander kruisen, en waar de biografie van Mulisch andere wegen gaat dan deze van zijn double in het boek. Het gaat hier om persoonlijke zaken: snijlijnen met Cuba, Provo, de Restauratie, Eichmann, - raakvlakken van het individuele en collectieve zijn nog niet in zicht.
Of niet in zicht?
‘Onherkenbaar verstopt is de samenhang in de brief Wat gebeurde er met sergeant Massuro? Hij is gedateerd 26 juli 1955: het hoogtepunt van de besprekingen tussen de Russen en Amerikanen in Genève (). Wat heeft het relaas van de verstenende soldaat met “de geest van Genève” te maken? Al slaat men mij dood, ik weet het niet, maar het heeft ermee te maken,’ zegt Mulisch.
Wat me nou zo toevallig lijkt, is de overeenkomst tussen bovenstaand citaat uit Voer (in de paragraaf ‘De elementaire beweging’) en het volgende uit de bedoelde brief:
‘In Singapore, Praag, Amsterdam, Alamogordo, Djakarta, (en Wassenaar) zit een heel nieuw soort heren om tafels in café's en regeringsgebouwen: zij zijn de machten. Twee tafeltjes of kamers verder weet niemand wie ze zijn. Met politiek heeft het niets meer te maken. Een groep heren rijdt in een kolonne auto's door Borneo. Welke taal spreken zij? Niemand verstaat het, maar het heeft er mee te maken.’ Die cursivering is niet eens van mij!
Waar heeft het mee te maken? Met een soort proces, een nieuw soort mensen, zegt Loonstijn; met de verstenende sergeant heeft het te maken. En dus met de geest von Genève, met de machten, voegt de lezer eraan toe. Hoe zich daartegen te wapenen?
Van Massuro vertelt Loonstijn dat hij de dienst als vakantie beschouwde. Rijdend in een jeep schiet hij apen uit de boom, een krokodil in de diepte. 's Nachts neemt hij voor zijn plezier de wacht van anderen over en amuseert hij de nieuwsgierige papoea's met zijn orgelend neuriën. In de jungle, het stenen tijdperk, het pleistoceen (uit welke periode de meeste versteningen van de levende diersoorten tot ons gekomen zijn) voelt hij zich thuis.
Dit is de mythe die aan het verhaal ten grondslag ligt: een synthese van Darwinistische theorie en Nietzscheaanse wijsbegeerte: de Uebermensch in de gedaante van een Tarzan in battle-dress. In dat land van kannibalen en krokodillen slaat de evolutieleer in Massuro toe, met zo'n genadeloos te veel dat hij eraan te gronde gaat. Hij is de Uebermensch niet - of niet meer, weerlozer nog als hij is dan de apen die zijn prooi werden. Zijn vakantie is voorbij, want zo beschermt men zich tegen de machten die ons naar het leven staan.
Harry Mulisch (r) & Jerzy Kosinsky (l)
Maar de brief toont ons een tweede plaatsvervangende double van Mulisch: K. Loonstijn.
Hij vangt zijn verslag aan Wassenaar met de volgende woorden aan:
‘Het is een rustig mens die u schrijft, Heren - de rust die blootkomt als de, hoop vervlogen is’. Waarna hij zijn theorie ontvouwt over dat proces, die nieuwe mens.
Tegen het einde van zijn brief komt hij erop terug:
‘Het was afgelopen met hem - en met mij ook. Of begon het nu misschien pas? Een nieuw soort mens... Voor de toekomst: rust zonder hoop, op alles verdacht’...
Wellicht is dit een passender antwoord op de alchimie die de machten met ons bedrijven, - en als Loonstijn die nieuwe mens niet is, dan is hij er wellicht het prototype van.
Van deze aard is, geloof ik, de samenhang tussen werkelijkheid en de ontlopen werkelijkheid, die bij Mulisch het verhaal is.
Ik zei al dat na 55 niet meer het puur-persoonlijke inzet werd van Mulisch' werk.
Daar is in 59 Dresden en de herleving van het bombardement; in 61 de a-bom en de BB, het jaar daarna Eichmann.
De Strohalmen lijken minder nodig, de Loonstijns winnen aan inzicht; één hunner trad al op in de roman Archibald Strohalm, aan het eind van dat boek. Daar heet hij eenvoudig Mulisch. Het autobiografische element neemt na 55 in omvang en gewicht toe, wat erop duidt, dat Mulisch zich allengs minder kwetsbaar voelde. Maar niet versteend: dat niet.