Harry Mulisch De zin van het beeld
Anton Constandse
Mijn persoonlijke relatie tot Harry Mulisch dateert van omstreeks 1950. We waren toen beiden lid van de Haarlemse literaire sociëteit Teisterbant. Tien jaar later nam het aantal raakvlakken tussen onze twee werelden toe. We bezochten beiden Cuba en schreven met sympathie over de revolutionaire ontwikkeling daar. We verdedigden de Indochinese bevrijdingsoorlogen, en onze stemmen staan nog op dezelfde grammofoonplaat over Vietnam. De non-conformistische directe acties sinds 1965 - in welk jaar we beiden redacteuren werden van het maandblad De Gids, in de tijd van Eddie Hoornik - hebben in ons bewustzijn een postitieve rol gespeeld. Harry wijdde aan de sexueel-psychologische politiek van Wilhelm Reich, waarover ik voor de oorlog een brochure had geschreven, een boeiend boek. Hoewel mijn vooroorlogse opleiding betrekking had gehad op taal en letterkunde, ben ik na 1945 toch voornamenlijk werkzaam geweest als sociaal-politieke commentator. En ik werd uitermate getroffen door Harry's boeken over de geschiedenis van onze tijd: De zaak Eichmann (1962), Bericht aan de rattenkoning (1966), Cuba, het woord bij de daad (1968), Het seksuele bolwerk (1973). Er was jarenlang sprake van een vriendschappelijke geestverwantschap.
Maar de genoemde geschriften van Harry Mulisch zijn toch geen geschiedenisboeken: ze zijn allereerst de verwerkte reactie van een kunstenaar op een historisch gebeuren, en een zeer eigen reactie. De persoonlijkheid van de auteur speelt er een onuitwisbare rol in, of het ideaal van die persoonlijkheid, het creatieve ‘image’, de wil om op een bepaalde (non-conformistische, autonome) wijze te verschijnen, zelf een functie te vervullen. De bijzondere aandacht voor de eigen geestelijke evolutie is echter niet egocentrisch: ze zou dan steriel zijn. Ze wordt geprojecteerd op de historische gestalten of situaties, waarmee de schrijver zich bezig houdt. Het kennen is herkenning. Bij lezing van de boeiendste bundels, vol van ervaringen en herinneringen (Voer voor psychologen, Wenken voor de jongste dag, De versierde mens, De toekomst van gisteren), vraagt men zich af, in welke categorie men de hoofdstukken moet plaatsen: historische essays; psychologische verhandelingen; wijsgerige benaderingen; kunstzinnige impressies; persoonlijke belevenissen. Omdat Harry intensief studeert, en onafhankelijk interpreteert, wordt men geconfronteerd met een ontzagwekkende hoeveelheid beelden, gedachten en gevoelens.
Maar tenslotte is dit alles toch het werk van een kunstenaar. Als deze nu verhalen schrijft en romans, kan men dan verwachten dat ze probleemloze vertellingen zijn? Onmogelijk. Ik ben eens door de VARA-televisie uitgenodigd, met Jan Hein Donner en Mies Bouhuys, om te raden welke antwoorden Harry zou geven op bepaalde vragen. Ik was er niet heel ver naast. Harry had toen geruime tijd geen ‘gewone roman’ geschreven en de vraag was, of hij dit spoedig weer zou doen. Ik heb toen de stelling verdedigd dat hij nooit ‘gewone romans’ schreef, evenmin als in de vorige eeuw Multatuli of Heine dat hadden gedaan. Het beeld heeft altijd een (verborgen?) zin.
Harry Mulisch bij de toren van de Grote Kerk, Haarlem 1957
Toch is het de vraag of men daarop zo de nadruk moet leggen als onze goede Jan Hein, of (ten aanzien van Twee Vrouwen) Frans C. de Rover in De Gids (1976) al vond Harry zelf het nodig De Verteller van commentaar te voorzien. Men moet echter niet doen alsof Harry Mulisch uitsluitend romans schrijft, die zonder exegese niet genoten kunnen worden. De grote oplagen en herdrukken van vele verhalen bewijzen gelukkig het tegendeel.