De trieste tropen
Margaretha Ferguson
Ergens middenin de korte roman van Hans Vervoort: Zwarte rijst, een tropische vertelling, treedt een breuk op. Het begin van het verhaal komt ongeveer overeen met de reclame-tekst: ‘Zwarte Rijst is een avondvullende novelle over twee dames en zes heren die het elkaar moeilijk maken op een klein tropisch eiland. Zwoele hitte, opvlammende lustgevoelens, treurnis, dranklust, medemenselijkheid en krankzinnig idealisme strijden beurtelings om de hoofdrol in dit met grote ijver opgetekende verhaal.’
Wat verwacht je dan? Afstandelijk, sophisticated proza waarin een wereldwijs auteur met behulp van niet te dik opgelegde ironie het menselijk drama, belichaamd in personages die hij met enkele scherpe vegen van top tot teen neerzet, relativeert. In onderkoelde verteltrant, deze reclametekst is woord voor woord uitgekiend afgestemd op de hedendaagse Nederlandse lezer bij wie je niet moet aankomen met al te veel openlijk getoond ‘gevoel’.
En Zwarte Rijst begint dan ook met een knap gehanteerd procédé dat de lezer net genoeg aanknopingspunten geeft om hem zo aktief te houden dat hij uit de summiere gegevens de situatie zelf kan opbouwen. De ikfiguur die zichzelf oud vindt (tweeenveertig), komt in gezelschap van drie jonge mensen (zoon en dochter van een vriend en losse vrijer van de dochter) terug op een klein eiland in de Molukken waar hij zijn jeugd heeft doorgebracht.
In kleine, messcherpe fragmentjes tekent Hans Vervoort de uiteenlopende reacties van ikfiguur Hans voor wie een betja-kerel een betja-kerel is, en de nieuwe ethiek van de progressief, anti-kolonialistisch opgegroeide jongelui Yvonne, Eric en Victor. ‘Mensonterend vonden mijn 3 pupillen het zitten in een karretje dat door een fietser werd voortbewogen. Maar als je gaat lopen verdienen ze helemáál niets, riep ik.’ De discussie leidt tot de afspraak dat ze dus niet in een betja zullen gaan zitten. ‘Een betja reed voorbij en riep ons aan, maar we schudden nee. Ongelovig bleef hij een tijdlang naast ons rijden, terwijl we in een ongemakkelijke stilte doorstapten. Hoofdschuddend gleed hij tenslotte verder en riep schaterlachend iets naar de vele belangstellenden die van uit deuropeningen en winkels keken naar 4 blanke wandelaars.’ Een onmetelijke hoeveelheid maatschappij-kritiek waarvan een ieder de gemeenplaatsen nu wel kent, gezet tegenover de levende persoon van de ‘underdog’ die alleen maar hartelijk kan lachen om het door hemzelf als zodanig niet eens begrepen ‘ethische’ gedrag van zijn potentiële klanten.
Een ander, werkelijk meesterlijk, stukje is het gesprek met de Indonesische kerkhof-bewaker, Anware. Uitbundig lachend vertelt deze wat hem is overkomen toen hij ‘de vrijheid streed’ tegen de Hollanders. Op een keer werd hij gepakt en aan handen en voeten gebonden in een vrachtauto gegooid, ‘kedebonk kedebonk...’ en na 100 kilometer bonken op de harde stalen vloer: ‘Allemaal bloed, ja mnir en tanden weg. Foetsie!’ Hij lachte en liet zien: tanden foetsie. ‘Daarna moesten de gevangen Indonesiërs de Indonesische vlag opeten.’ Wij eten de rood-wit, ja, in kleine stukjes. Hij.. lachte nu recht hartelijk. ‘In kleine brok, met zonder water. Te erg, deze.’ Op een vraag van Eric of Anwar ‘ons, de Hollanders’ dan niet haat, schrijft Vervoort: ‘Anwar keek naar de jongen, die bijna even bruin was als hijzelf. “Een beetje,” gaf hij toe.’
Ook hier weet de schrijver in luttele regels een veelomvattend beeld te geven: van de verteltrant vol onomatopeeën, geluidnabootsende woorden, die typerend is voor het Indisch-Nederlands; van de oosterse vrolijkheid, voor ons vaak verbijsterend om gade te slaan, waarmee vroeger maar ook op ditzelfde moment ondergaan leed wordt verhuld; van het optreden van Nederlandse soldaten, ‘onze jongens’, tijdens de politionele acties: van de enorme kloof die de ‘bijna even bruine’ Indo of Indischman scheidde van de volbloed Indonesiër.
De verandering die m.i. de breuk inleidt is niet zozeer een verandering in toon als wel in benaderingswijze. Het ietwat afstandelijke van de schrijver die zijn materie volkomen meester is en er daardoor zo'n geserreerde vorm aan weet te geven, verdwijnt bij de ontroerende beschrijving hoe het zoontje van ikfiguur Hans en zijn vrouw Marjolein, om het leven komt. Het taalgebruik blijft summier en glashelder, maar het niet te overwinnen verdriet dat zijn consequenties heeft tot aan het einde van het boek toe, kan niet gerelativeerd worden. In literair opzicht had dit kunnen betekenen dat de roman werd verrijkt door een diepere dimensie, ware het niet dat ongeveer tegelijkertijd de verwikkelingen en gebeurtenissen met de auteur op hol gaan. Een roodharige ‘krankzinnige idealist’ doet zijn intree, die koloniale schuldgevoelens spuit en antineo-koloniale pro-Indonesische terug-naar-de-natuur-ideeën. De duidelijk voelbare geïrriteerdheid die Hans Vervoort koestert ten aanzien van al te westers-ethische denkbeelden omtrent de oosterse wereld, heeft hijzelf nog zo weinig weten te relativeren, hij heeft van zijn eigen reactie nog zo weinig afstand genomen, dat hij met het schetsen van de roodharige demagoog niet verder komt dan een caricatuur. En nu begint ook de vormgeving sterk te lijden. De ietwat dolgedraaide dramatiek doet, door een steeds minder trefzeker taalgebruik, geforceerd aan en laat je tenslotte koud. Terwijl Vervoort op zijn best is juist wanneer hij met één enkel onverwacht woord zoveel weet uit te drukken. Nog twee voorbeelden: ‘Pas op of ik lel jou,’ waardoor je ineens beseft dat die twee gearriveerde mannen op het Amsterdamse kantoor een Indische jeugd achter de rug hebben. Of ‘Aardige kinderen,’ zei oom Jan (moet Frits zijn MF) twijfelend.’ Oom Frits is een ‘blijver’, in zijnver-Indisching, samenlevend met een Indonesische vrouw ook
alweer voortreffelijk getypeerd. En van moderne in Nederland opgegroeide jeugd moet hij eigenlijk niet veel hebeen, maar hij doet zijn best.
Of we nu in ‘Indië’ zijn geboren en getogen, of we wel of niet in Indonesië zijn geweest, onze informatie over dat zo met ons ‘verbonden’ gebied halen we voor 99 procent uit in het Nederlands of een andere westerse taal geschreven publicaties