Bakoenin & Tolstoj
Margaretha Ferguson
Waren deze beide Russische reuzen werkelijk wereldhervormers in die zin dat zij onze wereld werkelijk hebben hervormd? Voor de hand liggend en erg gemakkelijk om hier smalend op te antwoorden, nee, natuur lijk niet, kijk maar naar.... datgene wat allemaal nà het leven en schrijven en ageren van de beide bezeten denkers heeft plaatsgehad: ettelijke oorlogen, oud en nieuw nationalisme, in hun tijd nog onvoorstelbare wapens waaraan met instemming van plechtige autoriteiten thans plechtig wordt verdergesmeed en in handen gegeven van landen als Brazilië en West-Duitsland, toenemende massificering en passiviteit van het individu, en zo maar verder. En toch, het proces waarbij telkens opnieuw mensen opstaan die besef hebben van andere, wijdere levensmogelijkheden dan dat wat de zichzelf als zodanig uitgeroepen hebbende realisten reëel noemen, heeft ook in onze ontgoochelde twintigste eeuw allerminst een einde genomen. Mau Tse Toeng, Sigmund Freud, Timothy Leary en Gandhi, om maar eens wat samen te rapen, vertegenwoordigen in hun strevingen uiteenlopende facetten van het pogen, de mens toegang te verlenen tot te weinig aangeboorde mogelijkheden in zichzelf die het individu zouden kunnen helpen zegenrijke verandering aan te brengen in de samenleving.
En juist omdat dit proces geen einde heeft genomen, zich integendeel schijnt te intensiveren onder de druk van kernbewapening en milieu-bederf, moet worden toegejuicht dat de Arbeiderspers in zijn fraaie reeks Privé-domein Tolstoj en Bakoenin als persoon weer wat dichter bij ons brengt. Wat zij in hun geschriften hebben neergelegd vormt (met die vele, vele anderen) een rijke bron aan alternatief bewustzijn, waaruit hedendaagse alternatieven misschien niet eens zozeer hoeven te putten (want het wezen van het alternatieve is juist te vinden in de spontane, niet-onderdrukte persoonlijkheid) als wel waarin zij zich zouden kunnen spiegelen, en gedeeltelijk herkennen hetgeen de zelfkennis en de overtuigingskracht mogelijk versterkt.
Voor mij betekende lezing van Bakoenin's Biecht een eerste nadere kennismaking met de Russische anarchist Michael Bakoenin die leefde van 1814 tot 1876. Bij zo'n eerste kennismaking blijkt de uitvoerige en informatieve inleiding van de grote Bakoenin-kenner Arthur Lehning wel hard nodig, want de eerste bladzijden van dit tot tsaar Nikolaas gerichte smeekschrift doen voor de oningewijde lezer bepaald wat erg onderdanig aan. Maar ten eerste, wie die niet heeft verkeerd in Bakoenin's situatie: jarenlange eenzame opsluiting, scheurbuik, vele andere lichamelijke en geestelijke kwalen en kwellingen met geen ander vooruitzicht dan verder wegrotten, zou Bakoenin het recht durven ontzeggen met alle mogelijke middelen te streven naar verlossing of althans verlichting van deze toestand? En alle mogelijke middelen heeft hij niet eens aangewend, want tot teleurstelling van de tsaar heeft Bakoenin in zijn Biecht geen enkel geheim onthuld dat had kunnen leiden tot aanhouding van zijn medestanders of tot ontdekking van nog verborgen complotten. En onder de rituele franjes door blijft Bakoenin bovendien geheel en al op zijn stuk staan. Hij poseerde als berouwvolle zondaar, aldus Lehning, en trachtte de tsaar te vermurwen door zijn revolutionaire ideeën en activiteiten als romantische misstappen voor te stellen... Talrijke passages maken echter de indruk dat hij zijn ‘geestelijke vader’ met deze laakbare ideeën beïnvloeden wilde.
In de Biecht vinden we een zeer gedetailleerd verslag van Bakoenin's revolutionaire activiteiten in Europa die zich uitstrekken over talrijke kleine en grote Europese staten: Tsjechoslowakije, Polen, Oostenrijk, Frankrijk, allerlei kleine Duitse staatjes, enzovoorts. Bakoenin komt uiteraard in contact met zeer vele en zeer vele soorten mensen, en zijn opmerkingen over personen maar vooral over bevolkingsgroepen zijn vaak treffend en pittig, al zullen wij ons er niet altijd mee kunnen verenigen, zoals: De Duitsers zijn een lachwekkend maar goedhartig volk. Bakoenin keert zich tegen het fenomeen van de staat en de staatsmacht, maar hij maakt wel onderscheid tussen verschillende hoedanigheden in de volksaard.
Aangrijpend is zijn betoog, dat de tsaar (die e.e.a. van commentaar in de kantlijn voorzag, wat het lezen des te boeiender maakt) bepaald nòg minder geneigd zal hebben gemaakt Bakoenin in vrijheid te stellen, over de Russische staat tegenover het Slavische Volk:
Welk nut heeft Rusland van zijn veroveringen? En als al de halve wereld zich aan Rusland onderwerpt, zal het dan gelukkiger, vrijer, rijker worden?... Rusland zal zich bij al de overige Slaven net zo gehaat maken als het nu gehaat is bij de Polen: het zal niet de bevrijder, maar de onderdrukker van het bloedeigen Slavische gezin worden; de vijand van die volkeren tegen wil en dank, ten aanzien van de eigen welvaart en ten aanzien van de eigen vrijheid en het zal tenslotte, gehaat door allen, zich zelf gaan haten daar het uit zijn gekunstelde overwinningen niets dan kwellingen en slavernij zal halen...
En één van de mooiste passages uit dit uiterst boeiende boek is wel die, waar Bakoenin zijn verrukking beschrijft na de februari-revolutie in Parijs, 1848: En te midden van die onbegrensde vrijheid, van die dolzinnige vreugderoes was iedereen zo zachtaardig, meelevend menslievend, eerlijk, bescheiden, beleefd, vriendelijk, geestig... En over de arbeiders: Sire, ik verzeker u: bij geen enkele klasse, nooit en nergens heb ik zoveel edele zelf verloochening, zoveel waarlijk ontroerende oprechtheid, zoveel hartelijke fijngevoeligheid in de omgang en zoveel vriendelijke opgewektheid, gepaard aan zulk een heldendom gevonden als bij deze eenvoudige, onontwikkelde lieden die altijd wel duizendmaal zo goed geweest waren en zullen zijn als hun leiders!. Bladzijden lang beschrijft Bakoenin de gelukkige, ontspannen atmosfeer na de geslaagde omverwerping van het gezag, en gooit zodoende onfeilbaar zijn eigen glazen in.
Een ander, veel rijker gestructureerd beeld van deze hoogst oorspronkelijke figuur vinden we in het eveneens door Arthur Lehning ingeleide,