Dave Jones over
Mike Rubbo
Toen ik in 1973 de film WET EARTH AND WARM PEOPLE zag op het Festival in Melbourne, was ik zelf waarschijnlijk te veel bij de film betrokken geweest om er een goed oordeel over te kunnen vellen. Begin 1971 had ik namelijk de gelegenheid een onderzoek te doen voor deze film van Mike Rubbo, die hij voor de National Film Board of Canada maakte.
Ik was door de film zowel verbijsterd als gefascineerd. Aan de ene kant was er Rubbo's aanwezigheid in de film, zowel zijn kommentaar (ik had daarop geanticipeerd na het zien van zijn film SAD SONG OF YELLOW SKIN), als zijn lijfelijke aanwezigheid. Het zat allemaal niet in mijn onderzoek. Aan de andere kant erkende ik direkt dat dit de beste dokumentaire was die ik ooit over Indonesië gezien had, de meest autentieke.
Hoe moest ik deze tegenspraak oplossen? De film kon niet goed zijn ‘ondanks’ de aanwezigheid van Rubbo. Daarvoor was hij te frekwent in beeld. Wanneer je Rubbo er uit zou laten, dan bleef er niet veel van de film over. Er moest dus wel een relatie tussen beide bestaan.
Eenmaal herkend, was de relatie als een wiskundige ontdekking; zowel onzinnig als voor de hand liggend.
Het is een gegeven, dat iedere keer wanneer je naar een land als Indonesië gaat, je het middelpunt van de belangstelling bent. Dat is misschien minder duidelijk in een grote stad als Djakarta, maar het is praktisch overal buiten de stad het geval. Wanneer je filmapparatuur bij je hebt, zal het je in Djakarta echter ook overkomen. Als dat eenmaal gebeurt is het moeilijk om spontane aktiviteiten te filmen die geen verband houden met je eigen aanwezigheid. Als je eenmaal aan de meute kinderen, die je voortdurend omringen bent ontsnapt; als je dus een beetje werkruimte kunt kreëeren, een situatie die je kunt kontroleren, dán kun je mensen zover krijgen hun alledaagse dingen te doen en te handelen alsof ze niet gefilmd worden. De moeilijkheid is dat ze geen alledaagse dingen doen, in ieder geval niet op de manier waarop ze het doorgaans doen. De bewegingen en de uitdrukkingen zijn vaak wat stijf. Er is slechts een klein beetje spontaniteit bij de mensen die in beeld zijn. Niemand durft iets bijzonders te doen. Op het moment dat je denkt de situatie te kunnen kontroleren, is het hele gebeuren dood. Het resultaat wordt een droge film.
Met dit probleem gekonfronteerd, heeft Rubbo besloten zich er bij neer te leggen door van het probleem de oplossing te maken. Als de filmmaker dan het middelpunt van de belangstelling is, de aanleiding van alle spontane reakties, dan kun je het beste dáárover een filmmaken. Maak geen film over Indonesië als je het land niet kunt ondergaan. WET EARTH AND WARM PEOPLE gaat dan ook in feite over Rubbo's kennismaking met Indonesië terwijl hij de film maakte.
In de meeste dokumentaires over vreemde kulturen, zelfs in films die eerlijk en feitelijk bedoelen te zijn, is de aktie altijd abstrakt, terughoudend en geoefend en dat is dodelijk voor een dokumentaire. De aktie in deze film is opvallend konkreet. Tegelijkertijd krijgt dit gericht zijn op ‘waar de aktie is’ (Rubbo en de mensen die hij ontmoet, de situaties waarin hij zich manouvreert of zomaar terecht komt) een symbolisch gewicht, een moeiteloze symboliek die als van zelf uit de gefilmde beelden groeit. Rubbo is daarin het archetype van de westerling, onderwerp van pret en interesse. Hij is overduidelijk paternalistisch en hoe kan hij anders als ‘kommandant van dat dure apparaat dat films maakt’? ‘Ensceneringen’ vormen het materiaal voor de twee Aziatische dokumentaires van Rubbo. Hij is een hoffelijke filmmaker, die zijn Subjekten toestaat zich te manifesteren op de manier waarop zij dat wensen. Hij kleineert ze niet. Deze voorliefde voor ensceneringen versterkt de momenten waarin spontaan gehandeld wordt. Zo is er een hartverscheurende scène aan het eind van SAD SONG OF YELLOW SKIN, waarin een weesmeisje van een jaar of acht met haar kleine zusje in haar armen staat te huilen naast de kist waarin haar moeder ligt opgebaard. In WET EARTH AND WARM PEOPLE komt een korte scene voor waarin een man met een intens gelukkige blik in de ogen met zijn slapend kind in de armen zit. De emotionele kracht van deze twee scenes danken zij zowel aan hun inhoud, als aan hun spontane, emotionele kracht.