Bzzlletin. Jaargang 5
(1976-1977)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
‘Toen hadden we god lief tot de soep aan onze mond voorbijging’
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28/16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in Gods land. Hij nam een blad papier en gaf dit aan Oesa, zonder inkt, zonder (schrijf-)stift. Oesa zei: Wat moet ik doen met dit papier? De geest kwam en zei: Gij zult alles krijgen wat nodig is. Toen liet hij een ster verschijnen (op deze plaats in de tekst is een komeet getekend met een brede staart, die dun uitloopt), met vuur. De Heer toonde een teken. Hij zei: Ogen zullen zien, oren zullen horen. Dan geeft hij de Aucaners papier (=schrift). Hij begint een grote oorlog. In de maand van de ster ontstond het schrift.
De oude boekoeman Dendoe van Sajeh
foto: Dubelaar Enkele opmerkingen bij dit fragment, getranscribeerd en vertaald door Gonggryp en Dubelaar (N. West-Indische Gids 1963): Afaka werd ook Atoemisi (letterlijk: hij erg veel, of: hij teveel) genoemd. Verder had hij, naar oud-Afrikaans gebruik, een nieuwe naam aangenomen toen hij met het schrift begon. Dit deden ook zijn volgelingen, die van hem het schrift leerden. Zij noemden zich ‘boekoeman’. De ‘boeknaam’ van Afaka was Oesa (misschien een afkorting van Oen sabi, d.i. wij weten); Abena, zijn zwager, had als boeknaam Mi Wan (letterlijk: Ik alleen). De last die Afaka te dragen kreeg was een infectieziekte die hem het gehemelte wegvrat. De Gouvernementsarts Dr. Bonne schrijft hoe Afaka zelf een soort kunstgehemelte vervaardigd had van metaal en balata, om verstaanbaar te kunnen praten. De ster is, zoals uit andere bronnen gebleken is, de bekende komeet van Halley, die in 1910 verscheen. De grote oorlog is misschien de eerste wereldoorlog. Blijkbaar was Afaka niet direkt geneigd, de opdracht te aanvaarden. Een stuk verder schrijft hij namelijk: Hij(=God) roept Oesa. Hij zegt: Oesa je doet (van) alles, maar je moet de opdracht niet vergeten die God de Heer je gezonden heeft. Ben je vergeten dat God de Heer je opgedragen heeft de anderen te leren? Jij, je zegt, je vergeet wel gauw ineens! Zeg aan de Granman en aan de Hoofden dat zij met het schrift moeten leven. Tenslotte nog het verslag van Afaka's zwager, Abena, de eigenlijke promotor van het schrift, over het ontstaan ervan: Ach, Heer God, een ster verscheen met een staart, om zeven uur 's morgens in het oosten. Ik was bang, Heer God, ik riep God aan over die ster, Heer God, dat die moge verdwijnen in het westen.....In het westen verdween zij. Een geweerschot viel bij zonsopgang, om zeven uur 's morgens, zaterdag van de negende maand. God toonde een teken voor lange jaren. Het jaar dat de koemaroes (een soort vissen) zo goed aan de haak beten. ..... Gij moet ons niet verlaten, want als ge wilt zal de eerste de tweede halen, de tweede zal de derde halen, de vierde zal de vijfde halen, de vijfde zal de zesde halen, de zevende zal de achtste halen, de negende zal de tiende halen. Het hart van Afaka en Abena verblijdde zich. Toen hadden we God lief tot de soep aan onze mond voorbijging. Waar zouden wij eten? Die dag vergaten wij te eten..... Indien gij de Heer God wilt liefhebben, spreek dan slechts ‘Ja, wij zullen leven met het schrift.’.....Afaka, Abena, Alovaisi, Deliepi, Amine, Dedo, Abopeje, Ajaoena, Asiti, Taakasili, waren degenen die in God geloofden. Het kettingverhaal slaat misschien op de overtuiging dat het aantal ‘boekoeman’ zich zelf zou uitbreiden: de één zou de ander overtuigen, enzovoort. Ook Abena heeft het over de komeet van Halley, die ook hier ontsteltenis veroorzaakt had. We hebben hier de eerste ‘ledenlijst’ van de Boekoeman-club: vier mannen en zes vrouwen. Dat de ijver voor het ‘boek’ een religieuze achtergrond had, blijkt ook uit deze tekst. Invloed van Missie en Zending is waarschijnlijk. Merkwaardig is dat ik aan de Tapanahony een oude bosneger ontmoet heb die het schrift kende, en die Dendoe heette. Nu spelt men Dendoe hetzelfde als Dedo, hierboven bij de vrouwen genoemd. We hebben nog een getuigenis over het ontstaan. De missionaris Pater Morssink, wiens werkterrein o.a. de Tapanahony omvatte, kende Afaka goed en had, zoals verder zal blijken, grote belangstelling voor het schrift. Hij schrijft in het tijdschrift van de Paters Redemptoristen, De Volksmissionaris, (1919, p. 312): Na een droom waarin hem een ‘blanke’ verscheen, die hem de opdracht gaf, zijn stamgenoten te leren lezen en schrijven, en katholieke priesters te ontbieden om verder onderricht te worden, begon hij een schrift samen te stellen, om de twee of drie dagen er een letterteken bijvoegend, tot hij er 56 bij elkaar had, die het Negerengels, op hun manier uitgesproken, heel aardig weergaven. ..... Deze (=Afaka) had nl. in een droom een blank blad papier gekregen van iemand die hem zei, dat al het overige wel zou komen. Ontwaakt zijnde is hij, die nooit enige school doorlopen had, begonnen een schrift samen te stellen, om de 2 of 3 dagen een teken meer eraan toevoegend, tot hij eindelijk 56 lettertekens, of liever lettergreep-tekens bij elkaar had, een soort hiëroglyfen zou ik ze willen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29/17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
noemen, waarmee hij alle op zijn Djoeka's uitgesproken woorden tamelijk goed kon weergeven. Uit de inhoud van de geschriften die Afaka heeft nagelaten, blijkt dat hij zichzelf als een soort profeet zag, die zijn volk tot een beter bestaan zou voeren. Daartoe zag hij als middelen in de eerste plaats zijn schrift, verder het onderwijs, dat hij gegeven wenste te zien door de R.K. Missie. Voorhoeve en Van Rensselaar hebben gewezen op talrijke Messianistische bewegingen onder de bosnegers in de loop der eeuwen; zij zien het optreden van Afaka ook in dit perspectief. Intussen is de vraag nog niet beantwoord, hoe Afaka in feite aan zijn tekens kwam. Voor ons, die het alfabetisch principe in de spelling kennen, is het niet moeilijk, voor een konsekwente CV-taal een inventarisatie van benodigde syllabetekens te maken. We behoeven slechts de gebruikte medeklinkers stuk voor stuk te combineren met de gebruikte klinkers, bijv: ba, be, bi bo, boe da, de di, do, doe, etc. Als we daar 5 tekens voor de klinkers zelf bij voegen, is de tabel gereed. Maar Afaka kende geen alfabetische tekens, en wat meer is: het beginsel was hem onbekend. We kunnen slechts gissen naar zijn werkwijze, maar hebben toch wel enige aanwijzingen. Alle beoefenaars van het schrift die wij gekend hebben, zeiden namelijk de lijst der 56 tekens in dezelfde, blijkbaar gecanoniseerde, volgorde op. In deze volgorde komen nu combinaties voor die woorden vormen, bijvoorbeeld:
De tabel die Morssink afbeeldt met de aantekening: ‘vlgs Afaka’ begint zelfs met een zin: a mo ke oen ta ki, = a moke oen taki, dwz. het doet ons spreken. Wij vermoeden dat Afaka de een of andere zin genomen heeft (misschien de hier genoemde), daar stuk voor stuk lettergreeptekens bij ontworpen heeft, toen een nieuwe zin nam, hetzelfde deed behalve voor de lettergrepen die al waren voorgekomen en waarvoor hij dus reeds een teken had, en zo door, tot hij uiteindelijk geen nieuwe tekens meer behoefde te maken omdat elke zin nu in zijn schrift op te tekenen was. Afaka had aanvankelijk veel succes met zijn zending. Omstreeks 1920 waren er volgens Pater Morssink meer dan honderd mannen, vrouwen en kinderen aan de Tapanahony die het schrift beheersten en ook gebruikten. Maar het fiat van de Granman was onontbeerlijk, en juist dat werd niet verkregen. Niet alleen het pleidooi van Afaka zelf, ook de warme aanbevelingen van Pater Morssink en van de opperhoutvester Justus Wilhelm Gonggryp, haalden niets uit. Granman Amakti en zijn voornaamste raadgever, Kanapé, bleven afwijzend staan tegenover de uitvinding van die ‘wisi-wasiman’ (‘vent van niks’) Afaka. Misschien was het feit dat deze een bilo-ningre was, daar mede debet aan. De Djoeka's van de Tapanahony die stroomafwaarts van de Gran Olo vallen wonen, de bilo-nengre, werden en worden soms nog geringschattend behandeld door de opo-nengre, zij die stroomopwaarts van die val wonen. Kon er uit ‘bilo’ iets goeds voor ‘opo’ komen? Ook het feit dat de Rooms-Katholieke Missie in de persoon van Pater Morssink belangstelling voor het schrift had, zal de zaak van het ‘boek’ wellicht geen goed gedaan hebben.
De sleutel van Pater Morssink
Interessant is de wijze waarop dit schrift bekend werd buiten de kleine kring van de Djoeka's. Drie mensen speelden daarbij een belangrijke rol: de Gouvernementsarts Dr. C. Bonne, de opperhoutvester Justus Wilhelm Gonggryp en de reeds genoemde pater F. Morssink. Bonne kreeg ambtshalve met Abena te maken toen deze ziek was en merkte daarbij dat deze aantekeningen maakte in een onbekende schriftsoort. Hij zocht de zaak uit, leerde later de auteur zelf, Afaka, kennen en schreef een artikel over het schrift, dat in 1920 in de West-Indische Gids verscheen. Aangezien hij de Djoekataal niet zo goed kende verzocht hij zijn vriend, Gonggryp, een stuk tekst dat Abena hem gegeven had te transcriberen en te vertalen. Die vertaling is afgedrukt in bovengenoemd artikel, de transcriptie en het origineel helaas niet. Ze zijn verloren gegaan tijdens de troebelen op Java in de tweede wereldoorlog, deelde de weduwe van Dr. Bonne ons mee. Just Gonggryp (1885-1974) was een groot kenner van zijn geboorteland, Suriname; met name van de bosnegers, waarmee hij uit hoofde van zijn positie veel te maken had. Het bleef niet alleen bij kennis: hij werd een vriend van deze mensen, wiens cultuur hij bijzonder hoog schatte, en hij is altijd een strijder voor hun belangen gebleven. Afaka heeft hij niet ontmoet, wel Abena en een zoon van Abena, Alofaisi, kapitein van Godo Olo, een groep van drie dorpen aan de boven-Tapanahony. Hij ging grondig op het onderwerp in en heeft, in samenwerking met de auteur van dit artikel, verschillende publicaties over het Afakaschrift het licht doen zien. Pater Morssink had als ‘rayon’ het Marowijneen Tapanahonygebied. Hij hoorde er het eerst van door Frater Bernard, die ‘oppasser’ was in het ziekenzaaltje van Albina. Deze had daar Abena als patient gehad en evenals Dr. Bonne zijn schrijfkunst leren kennen. Morssink's belangstelling gold niet alleen het schrift op zichzelf, maar ook meende hij, hierin een hulpmiddel te zien voor de kerstening van de Djoeka's aan de Tapanahony. Hij zocht Afaka zelf op, hoorde uit zijn mond het verhaal van het ontstaan en kreeg van hem verschillende teksten, waaruit hij grote delen copiëerde in een schrijfboekje; dit deed hij met de uiterste nauwkeurigheid; zijn schrift is bijna calligrafisch. Hij rapporteerde de zaak in brieven aan zijn Bisschop, welke brieven teruggevonden zijn door Just en mij | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30/18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in het archief van de R.K. Missie, en hij schreef twee artikelen in de ‘Volksmissionaris’ over zijn ervaringen aan de Tapanahony, waarin hij ook het Afakaschrift verwerkte. In bovengenoemd archief vonden wij ook een gehectografeerd leerboekje om de Djoekakinderen het Afakaschrift te leren. Toen ik Just Gonggryp in 1957 leerde kennen waren slechts enkele Afakateksten bekend. Groot was onze verrassing en vreugde toen we, daartoe royaal in staat gesteld door de toenmalige Bisschop, Mgr. Stephan Kuypers, in de archieven van de Missie het bovengenoemde opschrijfboekje van Pater Morssink terugvonden. Buitenop stond in Afakaschrift: Patili Molosi Boekoe. Dit boekje bevatte de ‘kleine catechismus’ en een flinke verzameling teksten die Morssink van Afaka gecopiëerd had. We hebben deze teksten samen uitgewerkt en vertaald; de publicatie ervan geschiedde in 1963 in de West-Indische Gids. De Amerikaanse anthropoloog Morton Kahn werkte enige tijd in Suriname en kreeg kennis van het Afakaschrift door bemiddeling van de Gouvernementsambtenaar G. de Bies. Kahn wijdde er in zijn publicatie over de Surinaamse bosnegers drie pagina's aan (1931). De Nederlandse koopman K. Ratelband was in West-Afrika geweest en had daar kennis gemaakt met het Vai-schrift, eveneens een syllabenschrift. Toen hij in Suriname met het Afakaschrift kennis maakte, viel de grote overeenkomst in stijl tussen Vai- en Afakatekens hem op. Hij publiceerde een vergelijkende tabel, waarin 34 van de 56 tekens ook in het Vai aangetoond werden. Conclusie: Afaka heeft het Vai-schrift gekend. Helaas bleek hij in zijn enthousiasme over deze ontdekking te weinig kritisch te werk gegaan te zijn, zodat zijn conclusie niet houdbaar bleek. We menen, dit aangetoond te hebben in het N. West-Indische Gids artikel van 1968; ook de Afrikanist David Dalby van de London University kwam in een vergelijkende studie van Westafrikaanse autochtone schriftsoorten met het Afakaschrift onafhankelijk van ons tot dezelfde conclusie (1968). Dezelfde Dalby gaat uitvoerig in op de historisch-culturele achtergronden van het probleem der Westafrikaanse inheemse schriftsoorten en op de traditionele aspecten bij de aanbieding van zo'n schrift aan de stamgenoten van de ontwerper. We zien hier verrassende parallellen met de historie van het Afakaschrift, o.a. de verschijning van een blanke geest die de opdracht geeft, een schriftsoort te ontwerpen. De band met deze Afrikaanse achtergronden was bij Afaka onmiskenbaar; ik ben echter stellig van mening dat de feitelijke prestatie geheel op rekening van Afaka zelf komt. In 1968 gaven wij een opsomming van de toen bekende teksten in het Afakaschrift. Dat aantal heeft zich inmiddels uitgebreid. Dr. J. Vernooy vond in de nalatenschap van Pater A. Donici enige fragmenten in het Afakaschrift, waarvan hij mij een afschrift stuurde. Verder zijn er enkele brieven van kapitein Kago uit Tabiki, Tapanahony, aan mij. Deze Kago was het hoofd van de boekoeman na de dood van Abena in 1960. Hij bezat een aantal teksten, die hij me heeft laten zien op mijn reis naar de Tapanahony in 1968, afgeven wilde hij ze niet. Er waren nogal wat recepten van kruidenbaden bij -magisch-medische baden, waardoor de bader gezondheid of andere gunsten van de goden verkrijgt. Toen ik ongeveer twee jaar geleden hoorde dat Kago overleden was, heb ik onmiddellijk naar het Districtsbestuur geschreven met het verzoek, deze teksten te redden en beschikbaar te stellen aan het Surinaams Museum. Of dit gebeurd is, weet ik niet. Tenslotte is er een vrij uitgebreide correspondentie tussen kapitein Alofaisi, het huidige hoofd van de Boekoeman, en mij. Dr. Sylvia de Groot heeft in 1971 het verhaal over het ontstaan van het schrift zoals Alofaisi het vertelde, op de band opgenomen; ze heeft mij de vertaling, gemaakt door de Heer Libretto van het Binnenlands Bestuur, toegezonden. Dit verhaal wijkt in nogal wat onderdelen af van het hierboven gegevene. Al met al is het bovenstaande misschien voldoende redenen om het aantal Afaka-artikelen in de Nieuwe West-Indische Gids nog met één te vermeerderen. In 1972 heeft het echtpaar Huttar-Larsen van het Summer Institute of Linguistics, voor de arbeiders van de Geologisch-Mijnbouwkundige dienst met moedertaal het Djoeka (door hen nauwkeuriger gespeld: Ndjuka) enkele leerboekjes geschreven om hun het Latijnse schrift te leren. Deze verdienstelijke poging van uitnemende kenners van het Djoeka heeft, meen ik, niet het succes gehad dat ze verdiende. Een van de oorzaken is naar mijn mening de volgende: voor een bosneger is taal en schrift één. Als een boekoeman in sneltreinvaart de 56 Afakatekens afratelt, laat hij er in één adem op volgen: Te joe sabi dati joe sa taki Djoeka, dwz.: Als je het Afakaschrift kent, dan ken je de Djoekataal. Toen ze dus, al studerende uit de boekjes van de Mijnbouwdienst om het Bakraschrift te leren, niet automatisch de taal der Bakra's, het Nederlands, leerden, maar hun eigen Djoekataal tegenkwamen, verdween hun interesse dikwijls als sneeuw voor de zon, om een mooi toepasselijk beeld te gebruiken. Ik ben met Delafosse, Klingenheben, Gonggryp en anderen van mening, dat de weg tot alfabetisering van Westafrikaanse en verwante volkeren loopt via het lettergreepschrift. Leer de Djoeka's in Afakaschrift hun Djoeka schrijven, dan zijn ze verlost van het analfabetisme en is de stap naar het Latijnse schrift -en naar de Nederlandse taal, als ze daaraan behoefte menen te hebben- niet zo moeilijk meer te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
BibliografieF. Morssink C.ss.R., Eerste reis naar de Tapanahoni. De Volksmissionaris 40, 1918-1919. F. Morssink C.ss.R., Bezoek aan den zwarten koning der wouden. De Volksmissionaris 41, 1919-1920. C. Bonne, Het boschnegerschrift van Afaka. WestIndische Gids 1920 F. Morssink C.ss.R., Silvae-Nigritiana III, 1931-1933. Onuitgegeven aantekeningen, archief R.K. Missie, Paramaribo. Morton C. Kahn, Djuka. The Bush negroes of Dutch Guiana. N. York 1931. K. Ratelband, Een boschnegerschrift van Westafrikaanschen oorsprong. West-Indische Gids 1944. J.W. Gonggryp, De geschiedenis van het Djoekaschrift van Afaka. Opbouw, Paramaribo, Kerstnummer 1958. J.W. Gonggryp, The evolution of a Djuka script in Surinam. Nieuwe West-Indische Gids 1960 J.W. Gonggryp en C.N. Dubelaar, Pater Morssink en Afaka. Opbouw, Paramaribo, Kerstnummer 1960. R. Sweet, Aucaners weren beschaving af. De Ploeg, orgaan van de Brutusclub, Paramaribo, juni 1961. J.W. Gonggryp en C.N. Dubelaar, De geschriften van Afaka in zijn Djoeka-schrift. Nieuwe West- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31/19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Indische Gids 1963. C.N. Dubelaar en J.W. Gonggryp, Het Afakaschrift, een nadere beschouwing. Nieuwe West-Indische Gids 1968. David Dalby, The indigenous scripts of West Africa and Surinam, etc. African Language Studies 9, 1968, London. C.N. Dubelaar, Het Afakaschrift in de Afrikanistiek. Nieuwe West-Indische Gids 1970. C.N. Dubelaar Een brief uit Godo Holo. Mededelingen Surinaams Museum juli 1975. |
|