Jeugdboekenschrijvers over Gouden en Zilveren Griffels
Dolf Verroen
De procedure: de CPNB verschaft een door drie jeugdbibliothecarissen/essen samengestelde voorkeurlijst aan ten minste vijf en ten hoogste tien regionale juries, die elk uit vijf leden bestaan (met een zo groot mogelijk evenwicht tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke leden.) Er moet in ieder geval iemand bij zijn van de jeugdbibliotheek, een onderwijsdeskundige en zo mogelijk (!) een jeugdboekenschrijver. (Mensen die werkzaam zijn in boekhandel of uitgeverij mogen helemaal niet meedoen.) Het is de bedoeling om zo objectief (onpartijdig) mogelijk te werk te gaan, want deze regionale juries, die het recht hebben om zelf minstens vijf nieuwe titels aan de voorkeurlijst toe te voegen, geven hun beslissingen door aan de landelijke jury - gevormd door de voorzitters/sters van de regionale juries - die dan beslist welke titels welke prijzen krijgen: een gouden griffel voor het beste kinderboek en één voor het beste jeugdboek van het jaar en vervolgens ten hoogste acht zilveren griffels waarvoor ook vertalingen, kindergedichten en zelfs populair wetenschappelijke jeugdboeken in aan, merking komen. Er is duidelijk alles gedaan om bij deze prijzen zoveel mogelijk mensen te betrekken, om een zo groot mogelijke verscheidenheid van oordeel te krijgen. Is men daar ten slotte gelukkig mee en vooral: zijn de jeugdboekenschrijvers er gelukkig mee?
Ik vroeg dit in eerste instantie aan Miep Diekmann, die niet gewend is zich op de vlakte te houden en haar mening meestal duidelijk en op een zeer persoonlijke manier naar voren brengt en zij staat er zeker positief tegenover.
‘De opzet is toch geweest,’ zegt ze, ‘om het kinderboek onder de aandacht van het publiek te brengen en die opzet is volledig gelukt. Het gaat er toch om dat de mensen zich er van bewust worden dat er betere boeken zijn dan leesvoer en middelmaat. Ook de uitgevers zijn over het algemeen veel kritischer geworden en als je ziet hoe intensief de bekroonde boeken gelezen worden, hoe groot de verkoop er van is en hoe de griffels het contakt tussen lezers en schrijvers hebben bevorderd, blijkt dat er duidelijk belangstelling voor het goede jeugdboek is gekweekt. Het belangrijkste voor een schrijver is ten slotte om gelezen te worden.’
Negatieve kanten: een enkele keer een boek dat minder goed is (maar dan protesteert ze wel tegen de bekroning) dat men geneigd is om de boeken van de beste uitgeverijen eerder aan bod te laten komen en het feit dat de boeken voor kleintjes de laatste jaren niet erg de kans hebben gekregen, maar daarom is het zo fijn dat Met de poppen gooien van Guus Kuijer nu de gouden griffel heeft.
Ook Thea Beckman staat er redelijk positief tegenover. Zij vindt het zalig om ‘zo'n ding’ gekregen te hebben, omdat het de verkoop enorm stimuleert (wat voor een beroepsschrijver erg belangrijk is) en omdat de uitgevers er kritischer door worden (‘Ze hebben altijd in hun achterhoofd: zit daar een griffel in?’) en dat vindt zij erg positief en peil bevorderend. Ook zij vindt het jammer dat de boeken voor kleine kinderen zo weinig aan bod komen en zij wil graag het onderscheid weg tussen goud en zilver, ‘want het is toch geen sportwedstrijd.’
Marijke van Raephorst drukt zich wat scherper uit en schrijft mij: ‘Natuurlijk ben ik er voor. Ploeteraars op het terrein van de jeugdliteratuur juichen elke stimulans tot het schrijven, kopen en lezen toe. En de griffels betékenen zo'n stimulans. Maar tegen de manier waarop heb ik bedenkingen. Wat betekent eigenlijk ‘goed, beter, best’ als het om jeugdboeken gaat?
Gezien de bekroningen van de laatste jaren zette ik alle criteria die ik in de verschillende jury'e (gewild of soms gedwongen, zoals bij de staatsprijs) heb gehanteerd op een rijtje en ben dan diep verbaasd dat bepaalde boeken gewoon genegeerd zijn. Voor de 14+ jeugd: Steven Membrecht: Dag Hans, Dag Mirjam, Michael Ende: Momo en de tijdspaarders, John Rowe: Slaap ze, Proffie, Gunnel Beckman: Toegang tot het feest.
Zo zijn er ook voor de basisschool-leeftijd en de kleuters. Wil men misschien zoveel mogelijk kinderen bereiken, een soort van middelschool voor de jeugdliteratuur? De wereldberoemde tekenaar Tomi Ungerer beweerde tijdens de conferentie over ‘agressie in het kinderboek’ in Zürich (januari 1975): ‘Jury's houden van zwakke schrijvers en zwakke illustratoren, kortom:zwakke kinderboeken. Diè bekronen ze. Maar kinderen houden niet van zwakheid. Ze willen geimponeerd worden door hevige en ontroerende dingen, die overal in de wereld gebeuren.’
Dit lezende haal je met een zucht de oude Gulliver, Robinson en Don Quichotte van de plank, waarvan de hevigheid en de ontroering een kind bijblijven totdat hij oud geworden is. Internationale jury's, zoals die van de Unesco, bekronen boeken met een bepaalde tendens. Misschien zouden CPNB-jury's geholpen worden door: een zekere gerichtheid (een griffel voor een karaktervormend boek - voor echte humor, - maatschappijkritiek - literaire waarde) - het kiezen uit de productie van drie jaren - ook critische jongeren te laten meedenken - en dan een aparte commissie die dat vooraf allemaal uitdoktert.’
Ook Jan Terlouw heeft voor- en nadelen opgeschreven:
‘Het voordeel van gouden griffels vind ik dat er een aanzienlijke stimulans van uitgaat, zowel voor de schrijver die hem in ontvangst mag nemen, als voor de belangstelling in het algemeen voor kinder- en jeugdboeken.
Ook het financiële voordeel (grote verkoop van het bekroonde boek) mag niet worden gebagatelliseerd.
Nadelen zijn er meer, maar misschien zijn ze van kleiner gewicht.
A Je krijgt het gevoel dat je pas bij de club van jeugdboekenschrijvers hoort als je eenmaal een gouden griffel hebt gekregen. Dat is een onrechtvaardig gevoel tegenover schrijvers die even goed of beter zijn, maar door bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld een opeenhoping van veel goede boeken in één jaar) nooit in de prijzen zijn gevallen. Het plezier om mijn tweede gouden griffel werd voor een deel vergald door gêne tegenover enkele andere schrijvers.