herhaling zonder enige strekking was van een steriele situatie, een scherpzinnige verheerlijking van het vergankelijke, wordt hier een bakermat van illusies. Het verklaart, het geeft vorm aan de hoop. De kunstenaar kan zich er niet meer van losmaken. Het is niet het tragische spel wat het moest zijn. Het geeft het leven van de maker een zin.’
Waarmee Camus de literaire denkwijze, het schrijverschap, meer waarde toekent dan de een of andere, al of niet fenomenologische, ontologie; een bevestiging inderdaad van de inhoud van zijn essay.
(Nu is, zoals bekend, de literaire denkwijze weinig verbreid, zodat deze individualistische en creatieve hoop, gekenmerkt door een onhandigheid in leven, in een maatschappij vol razernij weinig van een houvast heeft.
Camus moest, nb. in één veeg met de existentialistische denkers, dan ook plaats maken voor materialistisch optimistischer en meer sociale mens- en maatschappijvisies.
Mogen bij de, derhalve in aantal toegenomen, menswetenschappen de groepstherapieën (nog) in zwang zijn, en op het maatschappij-theoretisch vlak de collectiviteit van een soort neo-marxisme, in de literatuur worden de, deels modieuze, werkgroepen voor sociale kankergezwellen inmiddels weer in toenemende mate vervangen door verwerkelijkingen vanuit een meer individuele optiek.
Een schrijver die dit accentuele geschuif heeft genegeerd en in plaats van de trend te volgen voortdurend bezig is (geweest) aansluiting te maken bij die indrukwekkende literair existentiële traditie is Peter Handke. Vandaar. En omdat hij sinds Die Angst des Tormanns beim Elfmeter in het Nederlands wordt vertaald, zal ik dit boek als uitgangspunt nemen bij het volgen van zijn, existentiële, ontwikkeling.)
Een eveneens ‘zonderling’ te noemen hoop karakteriseert Camus' eigen verhaal De vreemdeling. Het ontbreken van de gebruikelijke causaliteit, wat tot gevolg heeft dat de hoofdpersoon, Meursault, de gebeurtenissen ogenschijnlijk op onpersoonlijke wijze beleeft, leidt niet alleen tot een ‘tedere onverschilligheid’, maar bovendien en tenslotte (‘om alles volmaakt te doen zijn’) tot de wens dat ‘er veel toeschouwers zouden zijn op de dag van mijn terechtstelling en dat zij mij met kreten van haat zouden begroeten.’
Deze houding heeft een levendiger zingeving dan die welke Sartre Meursault toedenkt - namelijk het beeld van iemand die je achter een glazen wand ziet telefoneren en van wie je alleen de ‘zinloze’ gelaatsuitdrukking ziet -, omdat zij, hoe artificieel ook, uitgaat van een zingeving aan het leven:
‘Voor het eerst sinds heel lang moest ik aan moeder denken. Het was mij alsof ik begreep waarom zij aan het eind van haar leven een ‘verloofde’ had genomen, waarom zij gespeeld had dat zij opnieuw begon.
‘Daar, ook daar, rondom dat gesticht waarin oude levens aan het uitdoven waren, was de avond als een droeve overpeinzing. Zo dicht bij de dood moest moeder zich bevrijd hebben gevoeld en bereid alles opnieuw te beleven. Niemand, niemand had het recht haar te beklagen. En ook ik voelde mij bereid alles opnieuw te beleven.’
Met Josef Bloch, de hoofdpersoon in Handke's De angst van de doelman voor de strafschop is het tot op zekere hoogte niet anders (als met Meursault) gesteld: klinkt voor de laatste het geluid van de golven ‘nog luier, nog onbeweeglijker dan eerst’, voor Bloch bewegen de bladeren zich ‘zo langzaam op het water, dat je ernaar wilde kijken zonder je wimpers te bewegen, tot je ogen brandden, uit angst dat je de beweging van de wimpers misschien zou kunnen verwisselen met de beweging van de bladeren.’ Ook Bloch ontbreekt het aan gevoel voor de gebruikelijke causaliteit: ‘Toen hij zich 's morgens op zijn werk meldde, werd monteur Josef Bloch, die vroeger een bekend keeper was geweest, meegedeeld dat hij ontslagen was. Tenminste, als zodanig legde Bloch het feit uit dat, toen hij in de deur van de bouwkeet verscheen waar zich juist de arbeiders bevonden, alleen de voorman van zijn tien-uurtje opkeek; en hij verliet het bouwterrein.’
Wat er vervolgens gebeurt, is weinig. Bloch gaat de stad (Wenen) in, brengt de nacht door bij een lokettiste van een bioscoop, wurgt haar de volgende morgen, vertrekt naar een grensdorp en wacht daar de waarschijnlijk onontkoombare loop der gebeurtenissen af.
Een universum, waarin geen enkele uitweg is? Het is zeker juist dat de wijze waarop Handke de gebeurtenissen beschrijft, en het beeld dat hij daarvoor gebruikt, overeen komt met het beeld van Sartre:
‘Hij vroeg aan de vertegenwoordiger of hij al eens had geprobeerd om bij een aanval niet naar de aanvallers te kijken maar naar de doelman op wiens doel de aanvallers met de bal afkwamen.’ ‘“Het is heel moeilijk om niet naar de spelers en de bal maar naar de doelman te kijken”, zei Bloch. “Je moet je blik van de bal losrukken, het is iets volstrekt onnatuurlijks.” In plaats van de bal ziet men de doelman, hoe hij, met de handen in zijn zij, naar voren loopt, terugloopt, naar links en naar rechts vooroverbuigt en tegen de verdedigers schreeuwt.’
‘(...) “Het is een merkwaardig gezicht, de doelman zo zonder bal, maar in afwachting van de bal heen en weer te zien rennen”, zei hij.’ Handke beschrijft het gedrag en de nauwelijks aanwezige gevoelens van Bloch. Dat gedrag berust op misverstanden die hem tot een vreemdeling in zijn eigen bestaan maken. Bloch ervaart woorden, gebaren, zelfs voorwerpen als voor hem bestemde signalen, waarop hij reageert zonder zich af te vragen waarom; eigenlijk weet hij ook niet hoe hij moet reageren.
Toch leeft Bloch vanuit een onbestemde angst, de angst van de doelman voor de strafschop: ‘“De doelman vraagt zich af in welke hoek de ander zal schieten”, zei Bloch. “Als hij de schutter kent weet hij welke hoek die in de regel neemt. Maar het is ook mogelijk dat de speler die de strafschop neemt daar rekening mee houdt. Dus vraagt de doelman zich vervolgens af of de bal deze keer niet in de andere hoek komt. Maar wat nu, als de schutter nog steeds met de doelman meedenkt en nu toch in de gebruikelijke hoek zal schieten? Enzovoorts, enzovoorts.”’
Deze argwaan brengt Bloch niet verder, integendeel. Hij volgt in de kranten de vorderingen in het onderzoek naar de vermoorde lokettiste, hij ontdekt het dode lichaam van een vermist kind