vooruit met de geit door Clara Eggink
Ik mag ze graag, die schrijvers die gaan zitten omdat ze in de eerste plaats het gevoel hebben dat ze iets vertellen moeten dat hun na aan het hart ligt. Lieden, who wear their hearts upon their sleeves, zoals de Engelsen zo krachtdadig zeggen. Lui die niet gaan overwegen of dit wel kan en dat niet, of ze hier het publiek mee kunnen vangen of beter met dat en wat de pers er wel van zeggen zal. Nu vergeet ik nog die oppermachtigste en dwingendste van alle overwegingen: of wat ze daar aan het schrijven zijn wel tot de grote literatuur zal gaan behoren. Ik bedoel hier die schrijvers die zo schrijven alsof ze helemaal niet weten dat er zoiets als literatuur bestaat en daar iets goeds mee bereiken. Dat ze niet zouden weten dat er literatuur bestaat, is natuurlijk malligheid. Dat weten ze heel best, maar hun drang tot schrijven, hun vitaliteit en hun eerlijkheid zijn sterker dan hun literaire overwegingen. Waarmee nog helemaal niet gezegd is dat ze niet met hun stof zouden worstelen, zoals dat heet.
Maar - vooruit met de geit, moeten zowel Aleida Leeuwenberg als Ben Borgart gedacht hebben toen ze de witte vellen naar zich toe trokken. Van Borgart wist ik al dat hij zo'n soort schrijver was, want hij heeft eerder gepubliceerd, te weten, ‘De Vuilnisroos’ en ‘De Slakken van Cânet d'Olt’. Die Vuilnisroos heeft me indertijd direct gegrepen. Een machtig fijn verhaal van een jong Odysseusje die voor zijn avontuur niet meer nodig heeft dan de waterige polders boven het IJ en een krakemikkig schee pje, ‘een stalen sloep met houten opbouw die wat hoog was uitgevallen’. Hoe je daar peddelend met een plank en bomend met een fuikstok bij nacht het IJ mee overkomt zonder al een paar meter uit de wal overvaren te worden, is mij als zeiler altijd een raadsel geweest, maar dat doet er niet toe. Best mogelijk, want er is een god voor de kinderen en de dronken mensen. Hoe dan ook, dit verhaal vol zuiver moderne romantiek en het lieflijke avontuur met de fietsende Calypso is volgens mij een van de plezierigste van de laatste jaren. Met die ‘Slakken’ was ik iets minder in mijn schik. Dat was te veel van het goede.
En nu dit derde boek ‘Buiten Schot’. Het is anders dan zijn voorgangers. Geen aaneengesloten reeks van avontuurlijkheden van een figuur die Cuzzi heet, zoals in die ‘Slakken’. Diezelfde Cuzzi is hier de figuur om wie enige korte anecdotische schetsen geschreven zijn. Cuzzi als sergeant bij het vrijen in de Betuwe gestoord door een onweer. Cuzzi die een bij een treinongeluk afgerukte voet braadt en opeet. Die voet blijkt later ook nog van een nog levend mens te zijn; Roald Dahl-achtig.
Cuzzi in een fietsenfabriek en in handen van een zekere Jacoba plus kind en van Jehova's Getuigen. Cuzzi ten onrechte beschuldigd van hondemepperij. Allemaal uitstekend geschreven in oprechte stoere taal-van-de-weg. Maar ik heb zo'n stiekum vermoeden dat dit overschotjes zijn en geen buiten schotjes. En nu die Aleida Leeuwenberg. Zij heeft met de figuur uit Borgarts boeken gemeen dat ook zij tabak heeft van de gebaande sociale wegen en nu op zoek is naar een onbedorven plekje hier of daar. Wat een mens praat hier tegen ons'. Daar zit ze op wat ik volgens de tekening in haar boek, een bolpraam zou noemen, met haar man Wobbe en twee jonkies Bolle en Ertje, vijf en anderhalf jaar oud. Dit schip heeft kennelijk een motor en ze zijn de Westerschelde overgestoken zonder te. vergaan wat wederom een wonder mag heten. Ze zijn Frankrijk binnengevaren op zoek naar het plekje voornoemd. Nu is midden Frankrijk fors bergachtig, de kanalen smal en de sluizen zo'n zestig per dag. Ga er maar aanstaan. Ze hebben het goede schip ‘Aleida Maria’ ook maar weer naar zijn standplaats Nederland teruggebracht en Frankrijk op een andere manier benaderd. In het tweede deel heeft het gezin zich gevestigd in een bar gehucht dat Le Paradis heet. Per brief brengt Aleida van dit alles verslag uit. Aan haar zuster, haar tante en vervolgens aan haar Wobbe, die in Nederland met passagiers zeilt voor het brood op de plank. Nu hoop ik van harte dat die familieleden van haar enig begrip hebben opgebracht voor de unieke kijk die deze jonge vrouw op haar bestaan en op dat van haar naasten heeft. Niks geen hippie-achtig gedoe, geen gitarengetokkel of wietgerook, gewoon een moeder met twee kinderen in ietwat uitzonderlijke omstandigheden omdat ze de normale omstandigheden nog uitzonderlijker zou vinden. Geen gezanik over zielekwetsing en wereldverbetering maar worstelen met de dagelijkse dingen van zieke kinders, water slepen, mieren op tafel en oja, eenzaamheid. Hier zie je hoe gewone
dingen uniek kunnen worden via de persoon en de geest die ze waargenomen beter, ervaren heeft; persoonlijk en geestig. En zo is dit ‘Het Barre Land’ het vitaalste, hartelijkste, eerlijkste, ontroerendste en tevens vermakelijkste verslag van een ervaring geworden dat ik in jaren gelezen heb. En dat nog wel in het Nederlands en zodoende een troost voor het morbide geleuter uit Oegstgeest en Amsterdam. Een tikkeltje veel kont en stront, maar verder opperbest.
BEN BORGART: ‘Buiten schot’
De Bezige Bij 107 blz. 14, 50 |
|
ALEIDA LEEUWENBERG: ‘Uit het barre land’
De Bezige Bij 164 blz. 17,50 |