Bzzlletin. Jaargang 4
(1975-1976)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Leo Vroman
| |
[pagina 15]
| |
...
van je woorden
zijn de gedachte
zo goed als gehoorde
als ongehoorde
als ongedachte
(strofe 1)
Ook in strofe 6 keert dit motief terug: ... dat wij beiden
minder weten
dan het oerbeest dat
wij samen vormen
geest zonder gat
om in te eten
voor de wormen
Dit ‘geloof’ is onkwetsbaar voor de trits ratio, tijd, dood, welke ‘het oerbeest’ dat door de gelieven wordt gevormd niet kan aantasten. Dit gevoel-boven-rede-stellen maakt Vroman tot een ‘ontdekkingsreiziger in randgebieden, de overgangen tussen leven en dood, eindigheid en eeuwigheid.’Ga naar voetnoot5
Nu ook wordt duidelijk dat alle tegenstellingen in dit gedicht slechts schijnbare tegenstellingen zijn, paradoxen waaruit een groot deel van alle moderne poëzie opgebouwd is, zoals Cleanth Brooks in een artikel heeft betoogdGa naar voetnoot6 Zelfs de tegenstelling tussen leven en dood is slechts schijnbaar. Alle tegenstellingen werken dan ook met vereende kracht naar het ene eindresultaat: de macht van de liefde kan de dood overwinnen. Dit thema van het gedicht, door H. van den Bergh ooit Vromans ‘persoonlijk evangelie’Ga naar voetnoot7 genoemd, is op veel plaatsen in Vromans werk terug te vinden, b.v. in God en godin: ... de eeuwigheid zit onderin
de meest geliefde tijdGa naar voetnoot8
De dood is voor Vroman niet langer het eindpunt van het leven, maar slechts een hindernis die met behulp van de liefde moeiteloos kan worden genomen: ...
ik geloof in geen verdwijnen meer,
of dat men in de dood belandt
als men zich neerstort op de tijd
Het is overigens frappant om te zien hoe dit motief, dat we voor het gemak maar het feniksmotief noemen, een grote rol speelt in de wereldliteratuur. Niet alleen in de Romantiek komt dit frekwent voor, maar al in John Donne's Canonization speelt het een rol: So to one neutral thing both sexes fit,
Wee dye and rise the same, and prove
Mysterious by this love.
Wee can dye by it, if not by love,
And if unfit for tombes and hearse
Our legend bee...Ga naar voetnoot10
| |
Leo Vroman:‘Ik vind schrijven voor een land en wonen in een ander, allergenietbaarst. Rechtstreeks goed of slecht gevonden worden is erg afleidend, en hier kan ik tenminste bekendheid genieten waar niemand iets van afweet behalve b.v. onze postbode onder wiens ogen ik dolgraag een envelop met besprekingen openscheur als daar ten minste een prentje van me bij is. Overigens is het land zelf al een dierentuin van vooroordelen - welk land is dat niet, maar hier zijn de kooien wat groter - zodat je zelfs als beroemdheid maar bij de buren hoeft aan te bellen om te leren dat je een vreemdeling bent. Wel gezond, afstand. Er is een oud liedje, van dikke Glenn Campbell geloof ik, met woorden zoals: “by the time I'll be (“get to” zegt Tineke) in Phoenix she'll be sleeping” enzovoort, waarin hij de hele nacht van een meisje wegrijdt, de ene na de andere stad. Dat kan in Holland niet zo makkelijk. “Tegen de tijd dat ik beland in Friesland borstelt ze misschien haar linkertand en passeer ik Zeeuws Vlaanderen dan borstelt ze de aandere”. Het belangrijkste dat die ruimte en wisseling kan doen voor de literatuur, is misschien wel het besef van “alles kan net zo goed anders” alle deuren tegelijk openlaat zodat je denkt te kunnen zien waar je bent’. Bij Donne is echter het gedicht op zich een ‘well wrought urn’ bedoeld als monument met eeuwigheidswaardeGa naar voetnoot11, bij Vroman is het gedicht eerder een poging met de kadans van een bezweringsformule (vergelijk het gelijke begin | |
[pagina 16]
| |
van de vijfde tot en met de achtste strofe), om de dood te overwinnen: pas de eenwording met de lezer overwint de dood en de angst daarvoor; dat Vroman zelf zijn poging relativeert met een echo op Voor wie dit leestGa naar voetnoot12: ...
plat als dit papier
dun als dit schrijven
(strofe 3)
en: want ik bedoel
dit alles maar
ik weet het niet
(strofe 8)
bestempelt dit gedicht tot een voor Vroman typerend gedicht, vol onzekerheid en angst, maar ook met de zekerheid van het geloof in de allesoverwinnende liefde.
De dichter, het gedicht en de lezer gaan uiteindelijk op in een unio mystica; de geur van hooi is dood, maar even mooi als en gelijkwaardig aan dorrend vel of groeiend gras. Bloei en verval, leven en dood zijn geen tegenstellingen, maar onlosmakelijk bij elkaar behorende aspekten van de menselijke eksistentie, verschijningsvormen van de motoriek van het bestaan, het voortdurend geboren worden en sterven, of, in vromaneske termen, het ‘zwellen’ en ‘bederven’. Dat deze interpretatie in elk geval enige geldigheid heeft, blijkt uit een passage in de kladversie van dit gedicht: Gras en rottend hooi
doodzijn en leven
zijn mij dus even
doodstil en mooi.
|
|