Het Engagement van Heinrich Böll door M.H. Würzner
Zonder enige twijfel is Heinrich Böll op het ogenblik een van de meest bekende Duitse schrijvers, zowel in de Bondsrepubliek als ook daarbuiten. Zijn boeken worden overal door de bevolking in alle lagen en standen gelezen. Eigenlijk mag hij zich dus niet beklagen. Maar zoals uit zijn verleden jaar verschenen interview met Christian Linder ‘Drei Tage im März’ blijkt, is hij met de openbare mening helemaal bijzonder tevreden. Dit heeft vooral betrekking op de Duitse openbare mening, waar men sterker dan elders de neiging heeft schrijvers als een ‘moralische Instanz’ te zien. Böll heeft natuurlijk gelijk, wanneer hij zegt dat het geweten van de natie bij haar Parlament, haar wetboek en wetgeving ligt. Maar als een schrijver de rol op zich neemt - opgedrongen of niet - af en toe ‘Zeitgeschehen’ te bekommentariëren, en wel op zijn eigen manier, dan is de konsequentie dat anderen een afwijkende mening hebben en de poppetjes zijn aan het dansen. Dit is echter nog niet alles wat. Böll onrustig maakt. Het feit dat schrijvers ‘überhaupt an die Stelle moralischer Autoritäten gelangt sind’, is voor hem een teken van verval van de openbare moraal. Hem irriteert de manier, waarop dat gebeurt: ‘Das Lauern der Oeffentlichkeit auf den geringsten Fehltritt verbaler oder gedanklicher Art. Es wird einem eine Unfehlbarkeit unterstellt, die man gar nicht beansprucht. Und jede Fehlbarkeit wird sofort... Verstehen Sie? Dann wird sofort draufgeschlagen.’
Het is wel zo dat het gedrag op dit niveau van politieke kritiek vaak veel lijkt op catch as catch can. Böll is ook niet altijd zachtzinnig met zijn tegenstanders omgegaan. De vraag is echter, of een schrijver niet eigenlijk blij moet zijn over de uitwerking van zijn inspanning op de maatschappij, want over het algemeen is men geneigd de invloed van de literatuur zeer gering te schatten. In landen, waar men hierover anders denkt, blijkt vaak dat de erkenning van de betekenis van de literatuur slechts het motief is haar des te scherper in de gaten te houden. Voor Böll is het probleem dat de bedoelde kritiek om duidelijke redenen niet adequaat overkomt; tenslotte dus geen macht heeft iets te bereiken.
In de loop der jaren heeft Böll zeer veel kommentaren op het tijdsgebeuren geleverd. Hij heeft zijn mening nooit onder stoelen of banken gestoken. Toch is de vraag aan deze geëngageerde schrijver, waaruit zijn engagement nu eigenlijk bestaat niet eenvoudig te beantwoorden. Deze ergens nog katholieke vaak socialistisch aandoende figuur is geenszins op een ideologisch modische formule vast te pinne. Zijn engagement is bij hem in ieder geval geen modeverschijnsel zoals men dat elders kan zien. Een tijdje geleden was men ‘links’, het heeft het aanschijn dat dit snobisme uit de tijd begint te geraken. Men heeft het individualisme in het socialisme ontdekt en nu gaat het ook zonder socialisme. Zo ‘direkt’ is het engagement van Böll blijkbaar nooit geweest, daarom hebben de critici het ook moeilijk met hem. Een tijdje geleden schreef de Duitse criticus Werner Ross: ‘Heinrich Böll ist im literarisch sauber gruppierten Nachkriegs-Deutschland ein Phänomen: Volksschriftsteller under Gründermitglied der Gruppe 47, antimilitaristisch, antirepublikanisch, antiklerikal zum mindesten was die höheren Ränge anbetrifft, nonkomformistisch nach Belieben und dennoch kein “Linksintellektueller”, beleibt in Ost und West, übersetzt in alle besseren Sprachen, und in der katolischen Pfarrbücherei wie im kommunistischen Volkshaus anzutreffen. Was ist er?’
Wat hij is, is blijkbaar nog steeds een open vraag. Zijn humanistisch betrokken zijn heeft een algemene basis, waarvan hij geen scherpe analyse levert - dit hoeft voor hem ook niet. In de eerste plaats voelt hij zich producent van romans en verhalen. Het lukt hem in kunst d.w.z. in romans en vertellingen om te zetten, waarvan hij onder de indruk is en wat zijn ervaringen hem geleerd hebben. Hier toont hij zijn kunnen en betrouwbaarheid. Hij heeft veel literaire essays en politieke beschouwingen geschreven, ook zijn verontwaardiging duidelijk uitgesproken - vooral over de Bondsrepubliek en de ‘Bildzeitung’. Soms heeft men het gevoel dat hij werkelijk denkt dat het elders anders is. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hij zich van de basis en misschien ook van de structuur van zijn morele uitgangspunten in politiek opzicht niet helemaal bewust is. Wat voor de essayist moeilijk te verteren valt, mag voor de romanschrijver een deugd blijken te zijn. Over één ding zijn verreweg de meeste critici van Böll het eens, nl. dat hij kan vertellen. Hier is ook de slordigheid van zijn taalgebruik niet storend, wat vaak wel hinderlijk is bij sommige van zijn essays. Vooral uit zijn laatste boekje ‘Bericht zur Gesinnungslage der Nation’ blijkt dit, waar hij het over de Duitse geheime dienst heeft. Dat onnauwkeurige taalgebruik maakt de gedachten simplistisch en daardoor wordt de satire ongevaarlijk. Men behoeft zich slechts Tucholsky te herinneren, die geen woord te veel gebruikte om dit te verduidelijken.
Desondanks: hij is een uitstekende verteller. Van begin af aan vertelt hij ongecompliceerd, maar nooit plat realistisch. Hij heeft een fabel en duidelijke figuren. In zijn vroegere romans en verhalen beschrijft hij het milieu van de kleine burgerman. Het christelijkburgerlijke waardebesef heeft nog zijn geldigheid, heeft nog een kans en is het alternatief tegen het restoratieve ‘Wohlstandsdenken’. Het maatschappij-kritische aspekt is duidelijk aanwezig, maar pas langzaam in de latere werken wordt het inhoud en onderwerp: de vervalsverschijnselen van de oude burgerlijke maatschappij. Bij Böll blijkt dit steeds meer uit de struktuur van zijn vertellen. Het spel met het perspektief vindt men al in ‘Und sagte kein einziges Wort’ (1953).
Afwisselend vertellen de echtgenoten van de