Met zijn elven om een graf
Clara Eggink
Dolf Verroen. Herinneringen aan Clare Lennart. Nijgh en Van Ditmar. Den Haag.
Waar moeten we eigenlijk belangstelling voor hebben? Voor de schrijver of voor zijn werk? Ik heb zo'n onplezierig gevoel dat de hedendaagse voorkeur uitgaat naar de schrijver en als die een geschikt persoon blijkt te zijn, dan wil die kijker ook wel eens wat van hem of haar gaan lezen. Vandaar waarschijnlijk die dikke en dunne werken over auteurs, die nog volop in de creativiteit zitten. Vooral de Vlamingen schijnen sterk in een dergelijke productie te zijn. Ik zie daar in de kast machtige boeken over Hugo Claus, over Lampo, over Jan Wolkers, over Gerard Reve. Het lijkt wel alsof de essayisten en hun uitgevers niet weten hoe snel zij een schrijver die enige belangstelling heeft verwekt, tegenwoordig moeten bijzetten in het mausoleum van de gevestigden. Ik vind dat een enge vertoning. Want het gevolg hiervan is dat de eventuele lezer het werk van die auteurs eventjes gepresenteerd krijgt als voorgekauwd voedsel en zich niet eens meer de moeite mag geven zelf zijn ervaringen met vers of roman op te doen. De schrijvers werken deze gang van zaken ook wel in de hand. Een deel van hen is algauw bereid à raison van een bepaald bedrag een paar uur de clown te komen uithangen op een manier die met literatuur weinig te maken heeft. Ik gun ze hun standwerk van harte, maar ik waarschuw wel tegen dit vervlakkingsproces.
Bovenstaande tirade is me ingegeven door een paar dingen die ik gelezen heb in het boek waar ik het verder over hebben zal: ‘Herinneringen aan Clare Lennart’. Let wel, tegen het boek op zichzelf heb ik niets. Integendeel. Clare Lennart is dood en begraven. Haar werk is een afgesloten geheel en het past een ieder die belangstelling heeft voor wat zij geschreven heeft (dit voorop) van die belangstelling te getuigen en anderen tot lezen te animeren. Ik hoop ten minste dat dit laatste de opzet geweest is.
Maar nu die woorden die me gebracht hebben tot mijn knorrigheid aan het begin van dit artikel. Tot tweemaal toe namelijk lees ik in deze korte herinneringen aan een schrijver de bekentenis met enige bravour voorgedragen, van lui die de vrouw Clare Lennart zijn gaan opzoeken, alleen omdat ze een bekende schrijfster was en zonder haar werk werkelijk te kennen. De ene is Rico Bulthuis en de ander de samensteller zelf. En ze doen alsof dat de gewoonste zaak van de wereld is. Nou vraag ik je. Wat is er bij al wat redelijk is, voor verschil tussen een schrijfste als je haar werk niet kent of zelfs afwijst, en een kostuumnaaister, tussen een schrijfster a.j.w.n.k. e.z.a. en een werkster, tussen een schrijfster (zelfde afkorting) en een vroedvrouw of een juriste. Geen enkele immers. Bij ieder soort loop je de kans met een vervelend resp. een aardig mens te doen te krijgen. Schrijverschap resp. kunstenaarschap is geen garantie voor goede menselijke eigenschappen, langena niet en mijn stelling is dan ook: een auteur willen kennen zonder belangstelling voor zijn werk te hebben is snobisme.
Overigens is dit ‘Herinneringen aan Clare Lennart’ een onderhoudend en lang niet dom boekje. Wie zich wel voor de schrijfster interesseert krijgt in de eerste plaats het uitstekende ‘In memoriam Clare Lennart’ van Theun de Vries te lezen, dat aan het slot de vlag is die de hele lading dekt. Dit artikel is geheel gebaseerd op diens ervaringen met haar werk, zonder gepraat over katten, echtgenoten, speelgoedbeestjes, Utrecht of jeugdhuizen. Want nogeens en dan hoop ik het niet meer te zeggen: wat van belang is, is haar werk, waarvoor ik gedeeltelijk grote bewondering heb.
Echter, als schrijfster was zij niet groot genoeg dan dat al die kleinigheden werkelijk de moeite waard zouden zijn. Theun de Vries geeft haar het volle pond van zijn waardering voor wat zij geschreven heeft en dat is wel het beste waar deze schrijfster de eeuwigheid mee in kan gaan.
Ikzelf heb haar nauwelijks gekend. Wat ik ga zeggen, zeg ik naar aanleiding van wat ik uit haar werk gehaald heb. Lennart heeft een deel van haar grote talent en dus ook een deel van haar wezen verloren laten gaan in een poging het een groot publiek naar de zin te maken. Haar eerste boek ‘Avontuur’ (1935) en vooral ‘Toverlantaarn’ (1938) en gedeeltelijk ook ‘Huisjes van Kaarten’ (1939) hebben een andere toon dan de zachtmoedigheden van later datum. In die eerste boeken zit een kritische heks verscholen (pre-menselijk, zegt zij zelf) die voldoende voor-christelijke oergevoelens heeft overgehouden om zich verwant te voelen met een primitief universum en de mensheid maar een klein belachelijk stelletje te vinden op dit ondermaanse. Dat