Hiermede hebben we nog niet benantwoord wat West-Joden voor Kafka betekenden en waarom hij zich zelf de meest typische West-Jood noemde. Ging het alleen om West-Joden in hun bourgeois-gedaante, handelslui of goed-verdienende intellectuelen, die het bijkomstige (geld en status) au sérieux namen en het wezenlijke (waarvoor Kafka leefde) niet? Maar dan zou hij er zich zelf niet de meest typische vertegenwoordiger van genoemd hebben in die brief aan Milena.
Soms heeft Kafka wel degelijk een neiging gehad om wat in hem leefde, het persoonlijke, te verwijden, een te algemeen karakter toe te kennen. Misschien vond hij dat de angst om zich bloot te geven, zich prijs te geven, typisch West-Joods was. Mocht dit zo zijn, dan vergiste hij zich geheel en al. Die angst was bij de Joden maar een zeer partiële angst. En hoe westerser die omgeving werd, hoe meer ook die angst verdween, b.v. in Nederland. Is het 't twijfelen, het wikker en wegen, het in niets meer geheel kunnen opgaan, ook Kafka eigen, dat hij voor een typische West-Joodse wezenlijke eigenschap aanzag? Maar hoeveel West-Joden hebben zich niet al vóór zijn tijd en juist in zijn tijd in het socialisme geworpen? Is het een gebrek aan mystische overgave aan God, de Godsidee, de godsdienst zelf geweest? Hier zit iets waarschijnlijks in, omdat Kafka ook een chassied die dit van zich zelf niet wist en een asceet, die het niet geheel en al was en het zeker niet nastreefde in zijn gecompliceerde aard,
herbergde. Verweet hij de West-Joden, dit, wat de Fransen vaak de ‘inquiétude juive’ noemden en dat diezelfde Franse auteurs nooit goed konden omschrijven. De ‘inquiétude’ is heel wat anders dan de angst je joodse identiteit bloot te leggen en prijs te geven in niet-joodse omgeving; iets dat Kafka nog om zich heen moet hebben gezien, omdat hij ten slotte in een antisemitisch land leefde, zowel van Duitse als van Tsjechische kant. In een andere brief aan Milena zegt hij ook, dat hij uit die antisemitische omgeving op straat weg wil; daarvoor hoef je nog geen zionist te zijn. Anders lijk je op kakkerlakken (weer een insecten-beeld), die je niet uit de badkamer kwijt raakt. Laten we aannemen dat er in Kafka's afkeer tegen zijn eigen West-Joden, minachting voor de assimilatiedrang en wat het Jodendom betreft de oppervlakkigheid van zijn omgeving stak en ook een identificatie van zijn eigen angst en ‘inquiétude’ met die van zijn Praagse, Weense en Duitse mede-Joden.
Tenslotte: Ze waren niets meer vol, niets meer geheel en al! Ook Kafka niet. Vond hij zich daarom de meest typische West-Jood?
Afgezien van de verziekte Joodse zelfhaters als Otto Weininger, (Theodor Lessing heeft over Der Jüdische Selbsthass geschreven)is er nog een Jood in het Westen geweest, die zich Jood voelde en zich, maar om heel andere redenen tegen het type van de sceptische, spottende West-Jood keerde. Dit was Jakob Wassermann. (Mein Weg als Deutscher und Jude).
De typische West-Jood was een levensgenieter geworden, zowel wat betreft dat wat het zinnelijke leven te bieden heeft, als het intellectuele. In die zin is Heine een typische West-Jood geweest, en veel later Georg Hermann (zie het proefschrift van Dr. CG. van Liere: Georg Hermann, Amsterdam 1974) en zelfs ten dele de half-Jood Marcel Proust. Nu lijkt Kafka wel op Proust maar juist niet in diens ‘West-Joodse’ eigenschappen; het cultuurplezier, het ontbreken van de ‘inquiétude’, het zich rustig voelen zonder mystiek-religieuze uitwegen.
Het is de grote verdienste van het zionisme geweest dat het de West-Joden weer nader tot de Oost-Joden heeft gebracht, tot hun eigen oorsprong. Want de West-Joden hadden in één eeuw verdroogd en verbasterd wat in het Oost-Jodendom levend was gebleven. Alle Oost-Joden waren geen vromen, ze waren niet allen chassidiem, ze hadden hun eigen ‘Aufklärung’ gekend, de ‘Haskalah’, hun eigen socialisme geschapen, lang voor Herzl, de gedachte tot terugkeer naar het land van Israël gekoesterd en getracht een begin van de terugkeer te verwezenlijken, ze waren vaak in groepen verdeeld en hingen verschillende ideologieën aan. Maar ze waren ieder op zijn wijze volledig. Ze hadden de hartstocht niet verzacht. Ze kenden Hebreeuws en sommigen streefden naar volledige hebraïsering. Ze spraken allen hun eigen taal: het jiddisj. Kafka zag Oost-Joden tegenover West-Joden als volheid tegenover versletenheid, als hartstocht tegenover liefhebberij ja als culturele overgave tegenover cultureel-amateurisme en als echtheid tegenover gemaaktheid. Buber, die de West-Joden van het
chassi-disme op de hoogte bracht, gaf de Joden in het westen, bij het gloren van de zionistische periode als devies: ‘ernst machen’ mee. In die sfeer kon Kafka beter ademen. Hij kon zich aan niets overgeven, maar eigenlijk snakte hij naar overgave. Hij zou misschien ‘selbstbejahend’ hebben willen zijn, maar was ‘selbstverneinend’. Hij schoof dit zijn West-Jodendom in de schoenen, en voelde er zich niet gelukkig bij. Eigenaardig genoeg werd zijn beste jaar het laatste jaar, dat hij in Berlijn met Dora Diamant (Dymant) leefde. Zij was van chassidischen huize. Als jong meisje werd ze een Joodse sociale-werkster en verliet het ouderlijk huis in Polen. Ze leefde niet meer orthodoks. Maar ze was doordrenkt van de behoefte ergens geheel in op te gaan, zoals de Chassidiem in Jodendom, hun leider, hun Tsaddiek en de leer van de Baäl-Sjem. Zij ging geheel op in haar sociale werk en in haar liefde voor Kafka, die nodig had dat een ander deed wat hij niet kon, mocht of wilde doen - zich praktisch aan anderen wijden.
Zou Kafka, ware hij niet zo ziek geweest, en hierdoor zo jong (41 jaar) gestorven ooit tot verzoening zijn gekomen? Waarmee leefde hij eigenlijk in onmin? Met zichzelf? Met het universeel bestel? Met de maatschappij en in het bijzonder die van zijn tijd? Men is geneigd te denken: met alle drie - het lijkt me dat het in zijn innerlijk er even zo uitzag als bij het materialiseerde in zijn verhalen. Een bouw van disharmonie, harmonisch opgesteld. Ze doen denken aan die dozen die in elkaar passen. De basis doos is de breedste. Daarin past dan weer een wat smallere. En zo gaat het door tot er een torentje wordt gevormd. Bij Kafka wel een toren van Babel in één mensengeest en in één mensenwerk. Verklaringen zijn allen partieel. Vader, opvoeding, school, jeugd milieu, zeker ook. Ze bouwden mee. Werkzaamheden bij de arbeidersver-zekeringsbank? Zeker ook. Het opgroeien in het wat donkere ethnisch verdeelde, toch aantrekkelijke, zinnelijke en dromende Praag, de stad van veel barok, zeker ook! Er zijn enkele behoeften en motieven in het werk van andere Praagse Joden, van Werfel en nog meer van Max Brod, (b.v. in diens jeugdroman ‘Schloss Nornepygge), die door de kiem waaruit ze ontstonden wel wat lijken op