de in de film gebruikte beelden direkt worden verklaard.
‘Toen mijn moeder eenmaal als kamermeisje op een Amerikaanse basis was gaan werken, verloor ik mij steeds vaker in het verstoppertje spelen. Het kwam misschien omdat ik er niet tegen kon dat er allerhande geruchten de ronde deden en dat de buren achter mijn rug er over spraken dat mijn moeder zo'n vernederende baan had. Daarom wilde ik me ‘verstoppen’. Maar wat hield dat verstoppertje spelen voor mij in? In het duister van een schuur verborg ik me in het stro en hield, doodstil, mijn adem in; - ongemerkt val ik in slaap.
Als ik wakker word, sneeuwt het buiten. Verstrooid zit ik naar buiten te kijken, bij mezelf denkend dat het toch lente was toen ik mij verstopte.
Dan komt er een jongen binnen die vroeger altijd de rol van ‘duivel’ speelde bij het verstoppertje, en dan moest roepen: ‘Ik heb je!’ Het is intussen een volwassen jonge man geworden. Hij heeft een net pak aan, draagt een baby op zijn arm en zijn stem klinkt als die van een echte volwassene. Ineens besef ik in mijn fantasie dat er meer dan tien jaar zijn verlopen sinds het moment dat ik mij verstopte.
Op een andere dag moet ik zelf voor ‘duivel’ spelen. Mijn speelkameraadjes verstoppen zich, en ik roep: ‘Ik kom!’ Maar niemand antwoordt er. De man die op straat verhaaltjes vertelt en de kraampjesmensen zijn ook al naar huis. Er is niemand meer. Over een eenzaam weggetje van mijn geboortegrond loop ik te zoeken naar mijn vriendjes die zich hebben verstopt. Ik bijt op een grassprietje. Achter de ramen van de huizen begint het licht te branden.
Ik kijk in een van de huizen naar binnen en duik van schrik in elkaar. Er zit een gezin aan tafel te eten. In het hoofd van het gezin herken ik een van de speelkameraadjes die zich voor me verstopten. Maar het is nu een volwassen man geworden. Bij de kinderen die zich verstopten heeft de tijd zich verdiept, maar ik, de ‘duivel’, ben alleen achtergebleven.
Wat een leeg en onverdraaglijk gevoel! Ik kan het geluk van mijn speelkameraadjes zien, maar zelf ben ik voor hen onzichtbaar. Wanneer word ik bevrijd van de gedachte dat ik in het vervolg altijd de rol van ‘duivel’ bij het verstoppertje moet spelen?’
De film ‘Pastoraal verstoppertje’ is meer direct gebaseerd op Terayama's derde gedichtenbundel ‘Doodgaan in Arcadia/Pastoraal verstoppertje’ die ik hierboven al noemde. In de inleiding van deze bundel zegt Terayama: ‘Dit zijn als het ware mijn mémoires, waarin ik terugzie naar het verleden. Er schuilt een zeker nut in, dat ik er over nadenk waar ik vandaan ben gekomen en waar ik naar toe wil. Misschien hou ik zo erg van mijn geboortegrond dat ik haar bijna haat.’ (Bij mijn in ‘Raster’, voorjaar 1972, in vertaling gepubliceerde gedichten van Shuji Terayama, heb ik óók aandacht gevraagd voor dit citaat.)
In de film wordt de fascinerende wereld van de cineast onthuld. De beelden doen denken aan voorstellingen bij een soort straattoneel: erotische dansen, een man die o zo gevoelig een ballonvrouw opblaast, akrobaten die perverse spelletjes doen, een oud vrouwtje dat wordt weggemaakt, een buikspreker, priesters van de Berg der Verschrikking. Het zijn de kurieuze beelden uit de noordelijke streek waar de cineast geboren werd en opgroeide. De beelden van het dagelijks leven in zo'n streek zijn vaak beladen met angst en geweld, maar brengen tegelijkertijd een soort inheemse tederheid voort. Je ruikt de modder van het platteland.
Met haat en minachting geeft Terayama uitdrukking aan zijn medelijden voor en zijn gehechtheid aan zijn geboortegrond: hij is hevig verbonden met die hel, waar niets paradijselijks te ontdekken valt. Maar moedig duikt hij de onverdraaglijke duisternis in, op zoek naar wat er niet te vinden is. Gebruik makend van deze gegevens voor het medium film, is Terayama er in geslaagd oude estetische vormelementen en zeer moderne technieken bij elkaar te brengen. Door een surrealistisch gebruik van dromen en Objekten komt zijn emotionele inzicht sterk naar voren. Kortom, zijn filmwerk getuigt van een schitterende visuele inventiviteit.