| |
| |
| |
Peter H. van Lieshout
Taal is spraak
Een kwart eeuw woelige letteren in Amerika.
Eind 1975. Bob Dylan is zonder dat iemand dat eigenlijk nog durfde hopen plotsklaps uit zijn zelfgekozen afzondering opgedoken, treedt avond na avond tot diep in de nacht op in dezelfde nog steeds hun bestaan rekkende folkcafé's waar hij een jaar of dertien tevoren begon, vervaardigt een fenomenale nieuwe plaat, ‘Desire’, en toert door het land met The Rolling Thunder Revue, samen met Bob Neuwirth, Ramblin' Jack Elliott, Roger McGuinn, Ronee Blakley, Joan Baez, en, niet te vergeten, Allen Ginsberg. Op 31 oktober doet de toernee de stad Lowell in Massachusetts aan, de geboorteplaats van een man die daar ook gestorven is, precies zes jaar tevoren. Dylan en Ginsberg laten zich vereeuwigen op het graf van die man, die het samen met Ginsberg en luttele anderen twintig jaren eerder klaargespeeld had om publiekelijke aandacht te trekken en te krijgen voor een nieuw, tegendraad soort literatuur, Jack Kerouac.
BOB DYLAN & ALLEN GINSBERG BIJ HET GRAF VAN KEROUAC
| |
De beat generatie, alias de poezie-renaissance.
Allen Ginsberg leerde Kerouac al in de vroege jaren veertig kennen. Een eigenaardig bondgenootschap wordt gesloten, een bonte bende uiteenlopende karakters, eigenlijk nooit meer dan een half dozijn in getal, die met elkaar blijven optrekken, ook nadat tien, twaalf jaar later faam en publiciteit opeens toeslaan. Ginsberg, communistisch opgevoede joodse mysticus, discipel van stadgenoot William Carlos Williams, bekwaamt zich later in het Oosten in de finesses van Boeddhisme en Hindoeisme, goeroe, pleitbezorger en woordvoerder van de zogeheten tegencultuur van de jaren zestig, homoseksueel en Kerouac, franscanadees, veelbelovend atleet, zeeman, kroniekeur van alle belevenissen van zijn vrienden en hemzelf, roomser dan de paus (ondanks langdurige flirtaties met wijzen uit het oosten), moederskindje, eeuwige toeschouwer en buitenstaander die in de jaren zestig de bittere storm oogst van wat hij zo vrolijk mee hielp inzaaien
| |
| |
en letterlijk vergaat van de drank. Plus William Seward Burroughs, onterfde zoon van de gelijknamige kantoormachinemagnaat, erudiete cynische junk-verslaafde die in een reeks nachtmerrieachtige boeken alle ellende en etter van de wereld van zich afschrijft, plus, een jaar of wat later Gregory Corso, ex-straatschoffie van Italiaanse afkomst dat zich ontpopt als een sardonisch puntdichter, plus Neal Cassady, de hoofdpersoon van Kerouac's On The Road, zwerverszoontje en joyrider afkomstig uit Denver, die heel z'n leven lang als inspirator en groot voorbeeld gelden zal, niet enkel voor zijn eigen generatiegenoten maar in het decennium van de subcultuur van het hippiewezen ook nog, als chauffeur van de bont opgeschilderde afgedankte schoolbus waarmee schrijver Ken Kesey en zijn uitge-friekte kudde Merry Pranksters over het continent rondscheurden.
De wederwaardigheden van de vriendenkring werden door Kerouac nauwgezet en meeslepend verslagen in een lange reeks onomfloerst autobiografische romans, waarvan een aantal reeds in het nederlands werd vertaald, in chronologische volgorde: On the Road (Op Weg), The Subterraneans (De Onderaardsen), Tristessa (idem), The Dharma Bums (Dharma Schooiers, onlangs herdrukt als Dharma Tuig), Desolation Angels (Eenzame Engelen) en Big Sur (Wildernis). In The Dharma Bums, dat in de jaren 1955/56 speelt, treft de lezer een ooggetuigenverslag van de historische poëzie-avond in de Gallery Six te San Francisco aan, een evenement dat later als de geboorte van de Poëzie Renaissance gedoodverfd zou worden. In ieder geval was dat wel het moment waarop de nieuwlichters uit New York de belangrijkste dichters van de Westkust onmoetten: Robert Duncan, Jack Spicer, Philip Lamantia, Lawrence Ferlinghetti, Michael McClure en Kenneth Rexroth. Vanaf dat ogenblik begon de zaak als een trein te lopen. Lawrence Ferlinghetti, die de eerste boekhandel waar uitsluitend in pockets werd gehandeld had geopend begon ook
zelf uit te geven: zijn eigen Pictures. of a Gone World, maar vooral Ginsberg's Howl, wegens vermeende obsceniteit voor de rechter en het voetlicht gesleept, worden tot op heden minstens een maal per jaar herdrukt. Kerouac slaagde er vervolgens in om na zes jaren leuren een uitgever te vinden die wél wat zag in On the Road en toen daarna een kranteman, geinspireerd door de eerste Russische kunstmaan het woord ‘beat’ van het misprijzend verkleinwoordje ‘nik’ voorzag, waren de eigenzinnige inzichten, opvattingen en leefgewoonten van een klein kliekje vrienden, die toevallig wel allemaal buitengewone dingen schreven, dankzij de machinaties van de publiciteitsindustrie omgevormd tot een zich snel verbreidende subcultuur, die een aantal jaren later zoetjes in zou dommelen om ‘precies tien jaar na de ‘Renaissance’ op werkelijk grote schaal opnieuw los te barsten, met het verschil dat beatniks nu hippies heetten.
| |
De verschillende scholen, een poetische mammoetwet.
JACK KEROUAC & LAWRENCE FERLINGHETTI
Door alle omringende publiciteit, en niet in de laatste plaats door het bestsellerschap van Kerouac's boeken, leek het erop dat de Beat Generatie een geisoleerd fenomeen was, een rare kronkel van het lot dat in een tegendraads golfje midden in de Koude Oorlog resulteerde. Niets is natuurlijk minder waar, niets valt zomaar uit de lucht. In de Amerikaanse literatuur, waar de markt gedomineerd wordt door een tamelijk klein maar oppermachtig groepje gerenommeerde uitgeverijen, die allemaal in of rond New York huis houden, bestaat een lange traditie van kleine tijdschriften en marginale uitgeverijen, en dan met name aan de Westkust, waar nog steeds en meer dan ooit, in relatief geringe oplagen welverzorgde en prachtig gedrukte boeken en boekjes worden gepubliceerd. De golf van aandacht voor de Beats inspireerde in de jaren rond '60 een ware Stencil Revolutie, die kwartier maakte voor de iets later ontstane ondergrond publikaties. Inmiddels waren billijk geprijsde kantooroffset-machines binnen ieders bereik gekomen, met als resultaat dat tussen '60 en '70 het aantal kleine en zeer kleine uitgeverijtjes met duizend
groeide, al moet een niet gering aantal tussentijdse afvallers afgetrokken worden. In Groot Brittanië verdubbelde het aantal in het jaarlijks verschijnende handboek ‘International Directory of Little Magazines and Small Presses’ opgenomen vermeldingen zich tussen 1969 en 1974, van 225 naar 450. Als grote gangmaker van deze nog steeds aanwakkerende uitgeefwoede fungeerde de dikke, door Don Allen geredigeerde bloemlezing ‘The New American Poetry’, die in 1960 bij Grove Press verscheen. Voor de eerste maal werden alle belangrijke, vernieuwende dichters in een band bijeengebracht, en daarbij werd opeens duidelijk aangetoond dat, alle onderlinge ge- en verschillen incluis, de nieuwe dichters andere koek leveren dan de academische sonnettenbakkers wier elitaire gezelsschapsspellen dor, bloedeloos en ongelezen bleven. De ivoren toren als een met spinnewebben behangen mausoleum vol uitgeversrestanten en bovenop, veilig verscholen achter
| |
| |
kantelen, de zeergeleerde heren dichters, krokant bruin bakkend in het zonnetje van wederzijdse bewondering.
Allen's bloemlezing presenteerde zowel de dichters uit de groep rond Black Mountain College zoals Robert Creeley en Charles Olson (wiens invloedrijke essay over ‘projektief schrijven’ onlangs eindelijk vertaald in het blad Gedicht verscheen) als de feitelijke leden van de Beat Generatie; zowel de oudere dichters uit San Francisco (waar tussen '47 en '49 ook al een hausse in poëzie waargenomen en als Renaissance betiteld werd) als de New Yorkers Frank O'Hara, Kenneth Koch, John Ashbery en LeRoi Jones; naast de uit het Midden Westen afkomstige McClure, Stuart Perkoff, David Meltzer en Ray Bremser ook de drie uit Oregon: de reeds vermelde Gary Snyder plus Philip Whalen en Lew Welch. Dit laatste trio, studiegenoten in het Reed College in Portland deelden met de Beats de grote belangstelling voor het werk van William Carlos Williams, Gertrude Stein en voor de Japanse en Chinese filosofie en literatuur. Het belangrijkste kenmerk van de hele club bleek wel de bevrijdende helderheid en directheid van de taal; de theorieën van Williams en Pound, en niet te vergeten de praktische lessen van Olson c.s. leidden tot een terugkeer naar het gesproken woord: taal als spraak inplaats van schrijfsel.
| |
De invloeden.
Typerend voor de nieuwe Amerikaanse poëzie is de haast eclectische verwerking van verschillende literaire tradities uit binnen- en buitenland: een na tientallen jaren officiële vergetelheid weer levendige belangstelling voor het werk van Walt Whitman, regelrechte beinvloeding door Dada en surrealisme, maar ook van Japanse haıkoe en waka-verzen, maar bovenal de grote belangstelling voor de resten van de rijke Indianen-traditie. Het wekt geen verwondering dat een fiks aantal bekende dichters (Snyder, Rothenberg, Grossinger met name) antropologie heeft gestudeerd. Sedert een aantal jaren is de belangstelling voor mondeling overgeleverde poëzie uit allerlei verschillende culturen zo gegroeid, dat er naast een aantal forse bloemlezingen ook een hoogst interessant, geheel aan etnopoëzie gewijd tijdschrift, Alcheringa, verschijnt.
In het kielzog van de belangstelling voor Indiaanse teksten ontstaat langzamerhand een nieuwe generatie schrijvers, van Indiaanse afkomst, van wie Craig Strete en Peter Blue Cloud uitstekende representanten zijn. Naar de andere kant toe gerekend heeft de nieuwe Amerikaanse poëzie zeer veel invloed gehad op schrijvers in Europa, India en Japan: het meest van al op de Liverpoolse dichters als Adrian Henri, Brian Patten en Roger McCough, de dichters van de Mersey-sound, die zo rond '63, gestimuleerd door de bloemlezing van Don Allen, begonnen te publiceren, aangespoord door een bezoek van Ginsberg aan Liverpool, die op z'n beurt diep onder de indruk kwam van de al daar plotseling opbloeiende popmuziek. De Beatliteratuur, en die van de post-Beat stencilrage heeft trouwens ook op niet mis te verstane wijze de nieuwe popmuziek, althans de teksten daarvan, beīnvloed, met name en in hoge mate die van Bob Dylan, die goed beschouwd meer aan Kerouac dan aan de hem vaak aangewreven Rimbaud te danken heeft. En dat is iets waar hij eigenlijk nu pas echt rond voor uit komt. Idem dito Bruce Springsteen, en hetzelfde met een sterretje het nieuwe fenomeen Patti Smith, een dichteres in de Beattraditie die haar teksten zelf is gaan zingen, net zoals Ed Sanders en Tuli Kupferberg dat deden in de beruchte popgroep The Fugs.
De weer danig oplevende belangstelling voor de boeken van Kerouac, een belangstelling die tijdens de laatste jaren van zijn leven tot onder het nulpunt was gedaald, zowel als de nieuwe geluiden die van Dylan en Ginsberg worden vernomen geven een fikse portie voedsel aan de veronderstelling dat het zo onderhand, twintig jaar na de poëzie renaissance en tien jaar na de pop renaissance, tijd wordt voor een nieuwe opleving van de tegenkultuur, die de laatste jaren behoorlijk in de versukkeling, om niet te zeggen in een diepe depressie is geraakt. Door die belangstelling voor Kerouac wordt het velen nu pas duidelijk dat de jeugd,- tegen- of subcultuur van de jaren zestig niet uit de lucht is komen vallen en tegelijkertijd ook niet slechts een slaafse nabootsing van het bohemiengedrag van een handjevol Easy Riders avant la lettre was.
Op dit moment luiden de geruchten dat de popmuziek bezig is uit haar slop te komen en wat de berichten uit de eigentijdse Amerikaanse literatuur betreft: anders dan bij haar Nederlandse equivalent zijn dat allerminst communique's uit
| |
| |
een ziekenkamer. ‘Ondergrondse’ auteurs als Richard Brautigan, William Kotzwinkle en bovenal Charles Bukowski zijn uit de marginale schaduw middenin de belangstelling komen te verkeren. Gary Snyder, Japhy Ryder in the Dharma Bums, ontving vorig jaar de Pulitzer-prijs en heeft zichzelf in de bergen van Noord Californië een huis gebouwd, in een nederzetting van collega dichters als Dale Pendell, Franco Beltrametti, Peter Blue Cloud en Steve Sanfield. Ze geven daar samen een uniek tijdschrift, gewijd aan ‘Back Country Writing’ uit, ‘Kuksu’ geheten, dat wellicht ook in Nederland geïmporteerd gaat worden. Poëzielezingen komen weer in zwang, de New Yorkse dichter die een paar weken geleden Rotter- en Amsterdam aandeed voor hij een zes weken lange toernee langs Amerikaanse en Canadese universiteiten startte, vertelde dat er voor de wekelijkse dichtersavonden in de St. Marks kerk een wachtlijst met 500 namen is. Van aspirant-optredenden, niet van publiek.
Nu zo langzamerhand ook in Nederland het kleine blaadjes-wezen én de wederinvoering van de poëzielezingen tekenen van heropleving beginnen te vertonen, is een bescheiden hoop gewettigd. Misschien dat we nog de dag beleven dat neo-romantici, nostalgie-in-blik-boeren, sonnettenkakkers hun eigengebreide kous op de kop krijgen, misschien wel met een beduimeld rijmwoordenboek erin. De Heere zal zijn zeilen Reve, alsof ie het in Keulen donderen hoort!
| |
Verder lezen
Naast de vele boeken van Kerouac, die op het moment in Engelse en Amerikaanse pocketedities volop herdrukt worden (terwijl bij de Bezige Bij ‘Op Weg’, ‘De Onderaardsen’ en ‘Dharma Tuig’, en bij Agathon ‘Pic’, ‘Eenzame Engelen’, ‘Wildernis’ en ‘Tristessa’ in het nederlands verkrijgbaar zijn) is vooral de Kerouac-biografie van Ann Charters verplichte kost voor wie wat meer over de Beats wil weten. Ook in goedkope Bantam-pocket te koop.
De poëzie van Ginsberg, Corso, Ferlinghetti, Snyder, McClure c.s. verscheen voornamelijk bij de uitgeverijen City Lights en New Directions, in de betere boekhandel ten onzent wel verkrijgbaar, in tegenstelling tot de uitgaven van Black Sparrow Press, Grey Fox Press en Four Seasons, drie hoogst belangrijke literaire uitgeverijen die tot op heden niet of nauwelijks geïmporteerd worden. De bloemlezing ‘The New American Poetry’ van Grove Press ligt hier en daar nog wel eens in de ramsj, net als ‘The Beat Generation’, een tamelijk journalistiek verhaal van Bruce Cook, een uitgave van Scribners. Ook interessant: Jane Kramer's biografie van Allen Ginsberg: ‘Pater Familias’.
De meeste boeken van Burroughs en Brautigan zijn reeds vertaald; bij De Slegte kan men wellicht nog ‘The Job’ aantreffen, een interview op boekformaat van Daniel Odier met William Burroughs. Interviews met een aantal bekende San Francisco-dichters plus een keus uit hun werk in David Meltzer's ‘The San Francisco Poets’, een Ballantine pocket.
De meeste Amerikaanse pockets zijn verkrijgbaar bij de importfirma Van Ditmar.
|
|