Herinneringen aan Nijhoff
Johan de Meester
Ik kwam hem eens tegen op straat in een tijd dat ik in Den Haag Iphigenië in Tauris van Goethe repeteerde; over de keuze van het stuk bleek hij gematigd enthousiast.
‘O, 't is natuurlijk een mooi stuk, zeker. Bovendien heeft Boutens het vertaald, zoals Goethe het had moeten schrijven. Maar waarom speel je niet liever Euripides in mijn vertaling?’
‘Te moeilijk, daar ben ik nog niet aan toe. Maar 't komt wel en dan kom ik naar je toe.’
‘Dat hoop ik dan maar voor jou. Je zult het verschil zien: Goethe is albast - Euripides is graniet.’
Wat Nijhoff over toneel zei, was altijd wel zo dat je het niet meer vergat. Ik kende hem trouwens al langer dan hij wist: in mijn schooltijd was hij al een legendarische figuur voor mij geweest. Er was altijd wel enig contact tussen het Haagse gymnasium en ons eigen Erasmianum en zo kregen wij zijn eerste gedichten al gauw te lezen, die ons de indruk gaven dat ze uitsluitend voor ons, voor onze generatie geschreven waren. En dan kwamen daar ook wonderlijke verhalen binnenwaaien over zijn bruiloft: zó van de schoolbanken met Netty meteen het stadhuis in en na afloop enorm feest in het grote huis bij de Witte Brug. Of het waar was wisten we niet - het was de legende die ons boeide. Een paar jaar later kwam hij trouwens ook weleens bij ons thuis in Rotterdam, maar ik heb nooit geweten of hij voor mijn vader kwam, als redacteur van de Gids, of voor mijn wat oudere zusters, die van zijn leeftijd waren.
Mijn eerste werkcontact met Nijhoff kwam al weer heel wat later, toen ik in Brussel het Vlaamse Volkstoneel regisseerde. We zaten daar natuurlijk te springen om zijn vertaling van de Histoire du Soldat te spelen, die als ik mij niet vergis zelfs op ons verzoek geschreven was, maar we had den nooit geld voor de orkestmuziek met die razend moeilijke vioolpartij. Daarom was ik erg blij met een brief van Abraham van der Vies, die het stuk in Amsterdam ging regisseren en die mij wilde hebben voor de Verteller. Dat waren weer Nijhoff-woorden die je niet gauw vergat: op de weg van Sas naar Sluis, een soldaat op weg naar huis. Ik dacht over die vertaling zo ongeveer wat Nijhoff van Boutens' Iphigenië vond: dat de Nederlandse Soldaat meer karakter had en dichter bij Strawinsky stond dan de oorspronkelijke Soldat van Ramaz. Later hebben wij, dank zij financiële hulp van de grote van Beuningen in Rotterdam, het stuk ook veel in Vlaanderen kunnen spelen, waar het volkomen op zijn plaats was en waar vooral ook de vertaling een direct inslaand succes was.
De merkwaardigste vertoning van de Soldaat, waar Nijhoff helaas niet bij heeft kunnen zijn, was een ‘command-performance’ in het beeldschone theatertje in het Paleis van Laken. Door de zorg van Teirlinck als Conseiller du Roi, werd daar voor het eerst in de geschiedenis van België iets gespeeld in de Nederlandse taal, voor een geselecteerd publiek van de allerfelste Flaminganten en de meest verwoede Wallonisten, door Teirlinck zorgvuldig en met malicieus plezier om - en - om geplaatst. Wat er om - en - bij die vertoning allemaal gebeurd is, zowel tijdens een licht-repetitie vooraf, waarbij Koning Albert en Koningin Elisabeth heel geïnteresseerd een handje kwamen helpen, als na afloop van de vertoning bij een bijzonder levendige receptie, dat hoop ik nog eens op te schrijven voordat ik het vergeet, maar ik zal het nu overslaan omdat Nijhoff er helaas niet bij was.
Trouwens, dat ik niet lang daarna uit het gastvrije Vlaanderen toch weer naar Holland ben teruggekomen, stond ten dele ook weer in verband met Nijhoff, wiens grandioze Tempest-vertaling al jaren lang ongespeeld was gebleven en die voor ons kleine Brusselse gezelschap te zwaar was. De latere Haagse vertoning van die typische Nijhoff-tekst, met Richard Flink als Prospero, Paul Steenbergen als Ferdinand, Dolf Engers als Caliban en Caro van Eyck als een exotische en heel muzikale Ariël, hoort nog altijd tot mijn liefste toneelherinneringen. Ik heb nooit begrepen waarom de muziek die Pijper voor die gelegenheid geschreven heeft, met die verrukkelijke Ariëlsongs, waarin Nijhoff en Pijper elkaar zo gemakkelijk vonden, waarom die muziek door latere regisseurs zo zelden gebruikt is.
Een andere Nijhoff-herinnering uit die Haagse tijd was strikt on-litterair, maar voor mij ze-