...en mijzelf in liefde te verzamelen...
Jan G. Elburg
Dichters beschrijven de liezen van hun vrouw, de diepten van hun dronkenschap, hun begeerte naar - pakweg - de meteropnemer, vallen daar jan en alleman mee lastig en eisen er nog geld voor ook. Dichters zijn een schaamteloos volkje. Lijkt het. Maar vraag ze naar hun Becel, hun haarverf, hun elastieken kous en zij - op een paar zg minor poets na - zwijgen, met een lichte blos op hun bakkes. Of zij fantaseren maar wat. Ach, daar zijn het Dichters voor.
Dit stukje moest niet over poëzie gaan, dus. Prima, houd ik mij groot. Dit stuk moet bijvoorbeeld over verzámelen gaan. Nou...met een lichte blos op de kaken dan. Maar je staat natuurlijk wel te kijk. Het gaat hier om een aardig wat intiemer aangelegenheid dan de bezingbare schakeringen van mijn sperma of zo.
Meestal van poëzie gespeende verzamelaars, degenen die over verzamelen schrijven. Zij citeren, al doende, kwistig Chinese wijsgeren en Franse maximisten. Geven daarmee het verzamelen een schijn van kultuur. Of van legitimiteit, normaliteit. Maar ik zeg u: dat is een vlag op een vuilnisbelt. Verzamelen is ziek, ziek, ziek.
En Ik mag het zeggen. Want 'Jan Elburg is een groot verzamelaar, zelfs van zijn eigen gedichten merkte een kwaadwillige recensent, wiens naam ik ben vergeten, eens op. En hoewel het laatste gefundeerd te betwijfelen valt, kan ik het eerste niet ontkennen: ik bèn er zo eentje.
Vuistvuurwapens uit de pruikentijd? Lullige bootjes uit glas, porselein of ander oneigenlijk materiaal? Levensgevaarlijk, geheel blikken speelgoed uit Volksrepublieken? Afzichtelijke bezienswaardigheden als tabakspijpen in alpaca, of in de vorm van een revolver? Tabakspotten waar de duivel model voor zat, goochelduimen, plastic riddertjes..?
't Is allemaal welkom. ‘Als verwanten’, wou ik zeggen, maar dan pleeg ik een understatement. Voor het één zal ik een misdrijf begaan, voor het ander een verrast bedankje stamelen, maar bij elk van de hier summier opgesomde zaken vult mijn zogenaamde ziel zich met vreugde zoals mijn huis zich met rotzooi vult. Mijn gróte huis - want een klein huis kan geen verzamelaar zich veroorloven - mijn gróte huis vult zich met honderden hebbedingen die een gerede aanleiding vormen mij niet met de wezenlijkheden van het leven te bemoeien, mijn snel kortende tijd met gebeuzel te doden, te frutselen waar mijn superieuren handelen.I
Mijn huis, van keldervloer tot nok: jungle van junk waarin de gejaagde bewoner zich onzichtbaar te kunnen maken, met heel zijn hebberigheid... hamsterwoede...angst te kort te komen...gebrek aan menselijk kontakt...kompensatiedrift. Met alles wat zo overduidelijk aansluit bij het mateloos eten, mateloos drinken, roken dat de allernaasten ook al met zorg vervult.
Ach, zo gemakkelijk gaat dat allemaal van kwaad tot erger: op de markt ontwaar je een asbakje, in de vorm van een holle platvis. Duidelijk een pendant van zo'n bakje dat je ooit als achtjarige (voor-het-eerst-alleen-uit) in Zandvoort voor je vader kocht en dat uit dien hoofde door je oude moeder trouw werd bewaard. Maar, te gek, uit Spanje ditmaal, voorzien van reklame voor een vishandel in Burgos. Daarom, verachtelijk afdingend op zowel begeerlijkheid als toch al minieme prijs, het ding kopen. En dat zijn er dan twéé. Toevallig stuit je ook op een derde, bij een brocanteur waar je je kollektie reeëkroontjes aanvult. En neef Jan brengt maanden later, medelijdend, een vierde exemplaar voor je mee. Natuurlijk geen echte verzameling wat zich zo vormt. Maar toch kan je geen visvormig bakje meer tegenkomen zonder het aan te schaffen.
Ziek, ziek. Tenminste voor iemand van middelbare leeftijd. Bij kinderen is dat nog normaal. Met speldjes, munten, plaatjes, kastanjes. Bij volwassenen al lang niet meer. Volwassenen hebben de vrouw en de buurvrouw, het meisje op kantoor, de werkster en de schooljuf om de hoek. Volwassenen hebben de boormachine, en de vertikale boorstandaard, en de schuurschijf, en de cirkelzaag, en de klopadapter. Hebben de mistlamp en de maskotte en de hoofdsteun en het kompas en de toerenteller en de nieuwe, beter zichtbare, gele nummerplaat. Kennen Remco èn Hugo èn Jan-Hein èn Mies èn Mensje. Echte volwassenen verzamelen niet, zij moeten, op z'n hoogst, nog hebben.
Nee, dan ik. Verzamelen. Tot mijn gedachten toe. En wat beuzel ik dan, goed beschouwd, over asbakjes wanneer het gaat over ècht bezienswaardige zaken. Bijvoorbeeld die pistolen waarover ik aanvankelijk schroomde te reppen. Die ik enkel mijmerend ter hand heb te nemen om voor mijn geestesoog een voddige illustratie uit - zeg - een werkje van Gustave Aymard te zien. Verzin maar een onderschrift: ‘Verduiveld’, riep hij, zich de tromp van het wapen tegen de