ratie van Vijftig zich ook picturaal uiten of geuit hebben is naar mijn mening geen toeval. Een aantal Vijftigers is in de vroege jaren van hun optreden nauw verbonden geweest aan, of liever gezegd heeft deel uitgemaakt van, de Nederlandse Experimentele Groep, Experimentele dichters (zoals de Vijftigers aanvankelijk overwegend genoemd werden) en schilders van Cobra, vonden zich, zij het dan voor kort, in die Nederlandse Experimentele Groep verenigd. Geen toeval. Het illustreert dat de schrijvers en schilders van die groep zich kennelijk betrokken voelden bij iets gemeenschappelijks. Wat de schilder in verf probeerde te verwezenlijken, dat probeerde de dichter van die richting in taal tot stand te brengen. En wat ze tot stand trachtten te brengen, noem het: een nieuwe spontaniteit. De doorbreking van de starre kluisters van de beschaving, een doorstoten naar die gebieden die nog jong, pril en onbesmet waren, het gebied waar het onbewuste nog vrij zeggenschap heeft, het gebied van de bevlogen, wilde, onstuimige creativiteit.
Men opereert, schrijver zowel als schilder, op een bewustzijnsniveau dat gedeeltelijk anders is dan het gangbare. Het is - voor een deel althans-primitiever, kinderlijker.
En zoals voor een kind geldt dat er niet sprake is van DE wereld, maar alleen van ZIJN wereld, als verlengde van zijn ik, zo herscheppen de kunstenaars waar het hier om gaat door vanuit het kind te leven, te denken en te maken dé wereld tot hun wereld. De wereld van het kunstwerk. De wereld bestaat uit hun kunstwerk. Zij scheppen de wereld al makend, al dichtend, al schilderend. En dat betekent dat zij het materiaal waarin zij werken, de taal, de verf, erworden. Of verbitterd omdat dat toch aldoor mislukt, en het bittere bewustzijn van de volwassene wel voor even omspeeld, maar niet voorgoed afgeworpen kan worden.
Maar goed, die gelijkenis (dus niet: identiteit) met de manier waarop een kind zich creatief uit, maakt wel duidelijk met hoeveel gemak een dichter, die al een beetje picturale vaardigheid heeft, zich ook in een tekening kan uiten. En men ziet ook, met hoeveel gemak een Lucebert in het begin zijn bladen als het ware vol kan schïlderen met gedichten, nu eens het beeld, het teken, dan weer het woord verkiezend.
Tussen de Vijftigers die ook getekend hebben zijn overigens grote verschillen. Ik zeg getekend, omdat schilderen eigenlijk een vrij grote sprong is. Een gedicht schrijf je met de pen, en geconfronteerd met het papier kan bij een opstelling als de Vijftiger heeft, die bedrijvigheid met de pen ook makkelijk in tekenen en krabbelen uitmonden. Het is tekenen als verlengde van schrij ven. Maar bij schilderen, omhaal als het is, is het wat anders. Dan heb je van te voren de gerichte bedoeling. Men ziet dan ook dat de Vijftigers eerder tekenaars dan schilders zijn, áls ze zich beeldend uiten. Ook Lucebert komt pas later tot schilderen, als hij zich bewust gaat specialiseren als schilder, en dus van te voren al bewust de keuze wil maken, dichten of schilderen, als hij zich aan zijn creativiteit vergeeft.
Bij Jan Elburg - want op hem wil ik dit verhaal nu toespitsen - ziet men ook duidelijk dat de tekening uit het schrijven voortkomt. Maar in tegenstelling tot Lucebert zijn het bij hem geen vloeiende lijnen, die de loop van de penpunt volgen in een voortgaand schrijven van beelden, in een doorgaande beweging. Ook bij Elburg herken je het tekenen als schrijven, als een penvoeren die verwant is aan het neerzetten van letters.
Maar hij werkt met korte, rondende haaltjes. De pen wordt dus aldoor even van het papier genomen. Of er ontstaat minstens even een stilstand. En dan wordt er weer zo'n haaltje aan toegevoegd.
Het resultaat is heel anders. Voortkomend uit eenzelfde verrukking, in het spel met het materiaal, is zijn tekening in hoge mate fris, jong. Maar het korte haaltje, de stilstand, duidt erop, dat hij aldoor even pauzeert, dat hij kiest, dat hij aldoor zijn bewustzijn scherp laat tussen beide komen in zijn spel met de lijn.
Daarom is wat hij zo neerschrijft, hoe zeer de beelden ook direct uit het onbewuste opdoemen, over iets heengetild. Ze beschrijven niet een wereld die met en in het ontstaan van de beelden geboren wordt, en die zich aandienen als de realisatie van iets wat IS: een concrete wereld, die zich in de lijnen voltrekt.
Nee, bij Elburg is die nabijheid van het concrete, net pas geschapene nog wel voelbaar.
Maar de beelden uit zijn onbewuste worden getoonzet, gearrangeerd door het bewustzijn. Een bewustzijn dat weliswaar nog heel soepel voeling houdt met het onbewuste, maar dat toch kritisch is. Met informatie van de volwassene het proces commentariërend doorkruist. En de beelden die we te zien krijgen zijn dan ook beelden uit de fantasie. Het bewustzijn heeft ‘ingezien’ dat