LEDEN VAN DE COBRA GROER 1949* VLNR: THEO WOLVECAMP, CORNEILLE, CONSTANT, JAN NIEUW EHUYS, EUGÈNE BRANDTS. ANTON ROOSKENS ▲ STAANDE VLNR: KAREL APPEL, JAN G. ELBURG, GERRIT KOUWENAAR
De sociale verandering, die Cobra verdedigde, was het teweeg brengen van een socialistische maatschappij, gebaseerd op de principes van het historisch-materialisme. Dit aspect (‘lyriek is de moeder der politiek’, zei Lucebert) is in de latere jaren maar weinig tot zijn recht gekomen, vooral wegens de hachelijke positie van de beeldende en literaire kunstenaar in de Westeuropese kapitalistisch georganiseerde landen, maar eveneens wegens de vierkante afwijzing van de hele Cobra-esthetiek door de communistische partij-organisaties.
De verandering van het leven, die Cobra wilde veroorzaken, was een streven dat terug gaat op de Romantische traditie, vanaf Novalis, Shelley, Nerval en Baudelaire tot Rimbaud en Lautréamont: het leven opnieuw bezielen door de kracht van de verbeelding. Het is hetzelfde streven dat door de surrealisten ‘de surrealistische revolutie’ is genoemd: het is de emancipatie van ieder individu als denkend en scheppend wezen; het vormt het complement van de economische emancipatie die door het Marxistische socialisme wordt nagestreefd.
Door de Romantici werd de inspiratie daarom centraal gesteld in het leven. De surrealisten stelden vast dat inspiratie hetzelfde is als de verbeelding. Het gaat er derhalve om de wetten van de verbeelding te leren kennen, en ieder bewust te maken van zijn eigen verbeeldingskracht. Kunstuitingen hebben, volgens de surrealisten, de functie om de verbeelding bij de beschouwer of de lezer in beweging te brengen.
De verbeelding is het psychische vuur, dat de mens heeft gemaakt tot wat hij is: vindingrijk en agressief, ondernemend en stuurloos, hartelijk en hatelijk. De verbeelding is ook de kracht die de mens kan maken tot wat hij zijn kan. ‘Lieve verbeelding, wat ik vooral in je bemin, is dat je geen vergeving kent.’ (André Breton) Verbeelding is niet de fraaie vergelijking, de ornamentieke krul; maar is een on-vergelijking, een contra- vorm van de bewegingloze, amorfe, zinloze werkelijkheid. Verbeelding is dat wat neigt tot verwerkelijking, is een kracht die de wereld zou kunnen veranderen.
De grote internationale kunst-vernieuwer Guillaumë Apollinaire schreef in 1917: ‘Toen de mens het lopen wilde imiteren, vond hij het wiel uit, dat niet op een been lijkt. Op die wijze paste hij surrealisme toe zonder het te weten.’ Het wiel is de geniale contravorm van het been.
Van de Nederlandse leden van Cobra, is Jan Elburg het meest gericht geweest (en gebleven) op het verbeeldings-aspect van de Cobra-denkbeelden, - al is er bij hem ook duidelijk sprake van sociaal engagement en van vormvernieuwing. De prioriteit die hij aan de verbeelding gaf, sloot voor hem elke vorm van (nieuw) ideologisch of esthetisch dogmatisme bij voorbaat uit. Dat standpunt is in feite identiek aan dat van de surrealisten, hetgeen ook verklaart dat Elburg enkele malen te vinden was op surrealistische exposities en in surrealistische publicaties. Van alle ‘Vijf-