voorgekauwd.
Ik ben begonnen met enkele noodzakelijke algemene inleidingen over de geschiedenis en de literatuur van Nederland en België. Dat het Nederlands de taal is van anderhalf land - Nederland en Vlaanderen - moet Californiërs met geduld worden uitgelegd. Aan de hand van het behandelde proza kwamen de studenten overigens tot de slotsom dat de tegenstelling tussen beide landen, bijvoorbeeld een stedelijk Nederland, een landelijk Vlaanderen, nauwelijks waarneembaar was. Een van de studenten meende dat cultureel gezien Nederland en Vlaanderen meer met elkaar gemeen hebben en elkaar harder nodig hebben dan de ene staat in de Verenigde Staten de andere.
Deze student geloofde dat wat de literatuur betreft binnen korte tijd moeilijk zal kunnen worden uitgemaakt wat uit Vlaanderen en wat uit Nederland komt, een conclusie gebaseerd op de lectuur van onder meer Hugo Raes, Jos Vandeloo, Hugo Claus, Willem Elschot en Van het Reve, Hermans en Vestdijk. Sommigen zagen wel verschillen. De Nederlandse schrijvers leken zich meer dan de Vlamingen te bekommeren - vonden ze - om problemen van verantwoordelijkheid, de Vlamingen waren minder introspectief en concentreerden zich eerder op uitbeelding van het leven dan de interpretatie ervan.
De Vlamingen waren ook wat vrijer dan de Nederlanders. Zij hanteerden karakters en situaties met een grotere natuurlijkheid, vanuit een grotere afstand. Het lezen van Vlaamse schrijvers leverde minder moeilijkheden op. De Nederlanders daarentegen ontroerden sterker door de intensiteit van gevoelens van pijn en vreugde. Een van de studenten bijv. vond Claus' De Zwarte Keizer werk op wereldpeil, maar Jan Wolkers' Vivisectie ‘nodiger’, gedrevener.
Weer een ander onderging in Anna Blamans verhaal Carolus de ‘stifling closeness’ van het oerhollandse milieu, de platjes, de achtertuinen, het mattenkloppen, enz. De mensen zaten benauwend dicht op elkaar. Wat hij nu van Mensje van Keulen zou vinden valt te voorspellen.
Heel in het algemeen noteerden veel studenten over het werk van Nederlanders: een sterk werkelijkheidsbegrip, ingehouden emotie, grimmige humor, eenzaamheidsgevoel, desillusie over vaste waarden en over de wereld van volwassenen (Claus), sceptische of polemische houding tegenover de religie, die niettemin bleef meetellen, en een overwegend sober taalgebruik, met hoogst oorspronkelijke variaties bij Van het Reve.
De studenten hebben zich druk beziggehouden met de op het vroegere Indië geïnspireerde Nederlandse literatuur, van Multatuli, Couperus, Du Perron, Maria Dermout tot Bep Vuyk, A. Alberts, Nieuwenhuys en Van Galen Last. Ze raakten betrokken bij de verschillen in de literaire reactie op Indonesië: angst, in de eerste plaats voor magische krachten (Couperus, De Stille Kracht), de vreemdheid van het land, en bij de jongere schrijvers dikwijls vertrouwdheid, een persoonlijke verhouding tot het land (Bep Vuyk).
Een van de discussiepunten waaraan bij Van Oude Mensen en de Dingen die Voorbijgaan van Couperus veel aandacht werd besteed, was in hoeverre de misdaad in het verleden van de hoogbejaarde mevrouw Derckz en Takma uitgelokt werd door de druk van de tropen en daarbij koloniale omstandigheden. Veel waardering was er voor de karakterisering van de diverse personages, en voor de tegelijk intieme en huiveringwekkende sfeer van deze familie in Den Haag van voor 1914. Ter vergelijking, als familieroman, kon men alleen denken aan Manns Buddenbrooks, maar Van Oude Mensen vonden de meesten onheilspellender, ondanks de luchtige passages, de fijne ironie in de portrettering.
Structurele zaken interesseerden de studenten niet minder, zoals de naar hun mening te grote frequentie waarmee de lezer voor ogen wordt gesteld dat de dingen voorbijgaan. Steeds toch kwamen zij terug op de invloed van het Oosten. Niet hun passie hield deze Noorderlingen in kettingen vast, schreef een studente, maar de druk van de conventie, de geremdheid, waardoor de hartstocht met een te groot geweld uitbarstte. Een van de studenten vroeg zich of Indië het tropische ooit in het Nederlandse karakter had verwerkt. Hij constateerde dat Couperus' familie in het boek in Indië was opgebrand, uitgeput. Betekent dit, veronderstelde hij, dat de Nederlanders te repressief waren om het Oosten emotioneel aan te kunnen?
Deze student die ook Couperus' De Stille Kracht had gelezen, stelde bijzonder belang in wat ik hem over andere ‘Indische’ schrijvers vertelde, E. du Perron bijv., wiens Het Land van Herkomst jammer genoeg niet in Engelse vertaling beschikbaar was, zoals zoveel ander werk van belang. Hij concludeerde dat de Indische Nederlanders, afgezien van rasvermenging, Nederland leken ontgroeid. Zijn ze eenmaal weer thuis in Nederland, dan zijn ze genoodzaakt hun nieuwe kennis van het leven, of die uit passie bestaat, schuld of beide, op de vliering in kasten weg te stoppen. Het geluid van deze ‘skeletons in the closet’ wordt hoorbaar, meende hij, in de woonkamer bij de thee in het Haagse huis van de Oude Mensen. Is het juist, schreef hij, dat Nederland het dagleven was van de Nederlanders, Indië de nachtkant vertegenwoordigde? Een meisjesstudente verraste me met een gedicht geïnspireerd op Van Oude Mensen, waarin het kille van Den Haag 1910, in de visie van Couperus, treffend was doorgedrongen.
foto: Adriaan van der Veen (1964/65 ‘visiting professor’ aan de San Francisco State University) onderhoudt zijn studenten over Multatuli
Dergelijke stimulerende reacties kreeg ik