vertaalde eerder deze eeuw een uitgave van de Noorse volkssprookjes (W. de Haan, Utrecht), maar het is wel voor het eerst dat deze sprookjes van een inleidend woord zijn voorzien.
Hoe groot was mijn verbazing toen bleek dat deze, zoals uit de titelpagina van het boek blijkt, door Marijke van Raephorst geschreven tekstjes letterlijke vertalingen zijn van gedeeltes uit het standaardwerk van Tor Age Bringsvaerd, ‘Phantoms and fairies’. Zelfs daar waar Tor Age zijn betoog illustreert met een sprookje van Asbjörnsen of Moe gebruikt Marijke hetzelfde verhaal. Achter- noch voorin ‘Het Trollenkind’ wordt de Noorse trollkundige genoemd.
Bezwaarlijker vind ik het feit dat Marijke het op een paar essentiële punten nodig vond Tor Age te verbeteren. Wanneer zij bij haar behandeling van de Nisse dit ‘een merkwaardig soort trol’ noemt, ‘een kabouter, met lange witte of grijze baard en een rode puntmuts op zijn hoofd’ doet ze mee met de buitennoorse legendevorming dat de verschrikkelijke, enorme, lompe, domme troll slechts een vriendelijk kaboutertje zou zijn.
Tor Age zegt inderdaad dat de Nisse een kabouter is, maar vertelt vervolgens uitgebreid dat deze figuur slechts verwant is aan de ‘huldre folk’, waartoe de troll rechtstreeks behoort.
Over het begrip ‘tijd’ bij de trollen zegt Marijke dat deze geheel ontbreekt, ‘als de ene trol de andere iets toeriep verliep er, naar menselijke berekening, honderd jaar voordat het antwoord kwam!
En de man die dacht dat hij een hele week in een trollenfamilie bruiloft had gevierd, bleek maar een half uur van huis te zijn geweest.’
Tor Age legt daarentegen duidelijk uit, en ook Prof. Kuchenbacher bevestigt dit, dat de troll veel langzamer leeft. Hij geeft de jonge trollonderzoeker de volgende raad mee; ‘Maar vergeet de tijd niet’. Een uur bij het verborgen volk staat gelijk aan een week, soms zelfs een jaar bij de gewone mensen.’ Dit klopt ook beter met het honderdjarige antwoord.
In ‘Het Trollenkind’ schrijft Marijke het woord ‘troll’ consequent met één 1. Ook hier spreken de Nederlandse woordenboeken elkaar tegen (Van Dale schrijft zelfs trolllen), maar in de officiële Woordenlijst der Nederlandse Taal komt ‘trol’ niet voor. Waarom zouden we de oorspronkelijke Noorse schrijfvorm ‘troll’ dan laten vallen?
Dat de trollen zelf niet volledig tevreden met deze uitgave zijn blijkt uit de boze krachten die ze op het boekje loslieten, zodat de uitgever na voltooiing tot zijn grote schrik bemerkte dat de paginanummering niet geheel naar wens is verwezenlijkt. Trollen hebben langere armen dan je denkt!
Natuurlijk moeten we het toejuichen dat de sprookjes van Asbjörnsen en Moe weer op de Nederlandse boekenmarkt zijn verschenen en dat de schitterende tekeningen van de beroemde Noorse trollentekenaar Th. Kittelsen eindelijk aan Hollandse ogen worden getoond.
De keuze van de sprookjes, al is die voornamelijk van Tor Age, en eveneens die van Kittelsens tekeningen is goed. Zo vinden we naast de titelpagina ‘de troll die denkt hoe oud hij is’, een tekening die door de Noorse posterijen op een postzegel is geplaatst, en op pagina zes (de nummering is daar nog goed) de wereldbefaamde ‘troll in Karl-Johanstraat’.
REUZENTROL IN DE KARL-JOHANSTRAAT (OSLO) ▲ ILL. TH. KITTELSEN (1892)
Paul Menses, die ook een aantal prachtige illustraties verzorgde is waarschijnlijk nooit op de hoogte gebracht van de werkelijke aard van de troll, want zijn knappe tekeningen zijn beslist te lief en de eendjes naast de inhoudsopgave zijn zelfs volkomen misplaatst.
HET TROLLENKIND, Noorse volkssprookjes vertaald en bewerkt door Marijke van Raephorst met oorspronkelijke tekening van Th. Kittelsen en begeleidende illustraties van Paul Menses Ankh-Hermes 110 blz. 19,50