Margaretha * Ferguson
Allerhand werkelijkheid
Nederig moet ik erkennen met enige opluchting te zijn begonnen aan het nawoord van Dr. Sorin Alexandrescu op De Mântuleasa-straat, een roman geschreven door de Roemeen Mircea Eliade; het was of ik na een tocht waarbij beurtelings mijn gezonde verstand, mijn normale gewaarwordingen en mijn Hollandse voeten-op-Hollandse-grond mij in de steek lieten, een houvast bereikte vanwaar ik een terugblik en een poging tot begrip kon beginnen op die wonderlijke wereld waar ik zojuist doorheen was gewaad.
De Mântuleasa-straat speelt zich af op in ieder geval twee niveaus tegelijk, maar dit stellen is niet meer dan het oplichten van twee draden uit een weefsel dat vele tinten en patronen bevat. Men kan het verhaal lezen als een nachtmerrie veroorzaakt door de aktiviteiten, de spionages, de ondervragingen, kortom de terreur van een Geheime Dienst. Als zodanig is het al een voortreffelijk verhaal. Daar is allereerst de achterdocht van de gewone burgers jegens elkaar die met kleine trekjes meteen huiveringwekkend reëel wordt opgeroepen: ‘Hij hoorde kinderstemmen, daarna ging de deur plotseling open en kwam er een vrouw van niet te schatten leeftijd haastig naar buiten met een lege bierfles in haar hand. Er lag een glimlach op haar gezicht, maar toen zij hem in het oog kreeg, versteende haar gelaat als bij toverslag.’ De oude man die de hoofdpersoon is in dit verhaal (althans, nou ja, hoofdpersoon... zo ga je meteen aarzelen en iedereen die een blik in dit boek heeft geslagen zal mijn aarzeling kunnen begrijpen), Farâma, gaat een oude bekende opzoeken en in het trappenhuis van het gebouw waarin deze I. Borza woont doet hij ervaringen op als de bovenaangehaalde. Mensen beginnen te fluisteren, verdwijnen, geven nauwelijks antwoord, zien hem voor een ander aan, enzovoorts. In de loop van de vertelling wordt het beeld van de geheime dienst etc. steeds sterker, er worden uitdrukkingsloze huizen beschreven waarbinnen zich lange gangen, schelverlichte of juist opzettelijk halfdonker gehouden ondervragingsruimten bevinden, ondervragers achter hun machtige schrijfbureau's blijken plotseling gecompromitteerd en zijn de volgende dag van hun post ontheven, enzovoorts.
Hier wordt een volkomen herkenbare situatie zó uitgebeeld dat onder de atmosfeer van gehuimzinnigheid en ongrijpbaarheid de werkelijkheid in zijn volle verschrikking zo mogelijk nog duidelijker naar voren komt dan in een realistisch verslag. Een andere draad kunnen we volgen maar, door telkens andere personen en in telkens ander verband, wordt verhaald van het zoeken naar het onsterfelijk geluk, ‘net een grot van diamant... en zo verlicht dat het leek alsof er duizend fakkels brandden... Zij die de grot aanschouwen overschrijden de grens van de dood, maar dat gaat zover dat er nooit een stoffelijk overblijfsel wordt gevonden. Ook hier is de psychische werkelijkheid volkomen voelbaar, omdat de auteur zich begeeft in de atmosfeer van het collectieve onderbewuste.
Farâma, laten we hem voor het gemak even de verteller noemen, komt er niet uit; hij meent in Borza een oud-leerling van hem te hebben gevonden, maar wanneer door Farâma's herinneringen de achterdocht van dè geheime dienst op deze Borza gevestigd is en Farâma voor een niet-eindigende reeks ondervragingen wordt meegenomen, verliest de oude man zich in een ware doolhof van verbindingen. ‘Het is een lang verhaal’, zo begint hij de eerste maal, en telkens, bij een volgende fase, herhaalt hij: ‘Maar zoals ik u al zei, het is een lang verhaal...’ Dan horen we ook telkens dat wij, om iets te kunnen begrijpen moeten weten wat daaraan vooraf is gegaan, en dat kan soms wel tweehonderd jaar terugliggen. Zijn ondervragers laten hem vaak uitpraten, maar ook bekruipt hen wel eens ongeduld wanneer de oude man schijnbare zijwegen inslaat. ‘Laat u dat maar, vertelt u ons eerst eens...’ De lezer ervaart echter (ik vermijd met opzet het woord ‘beseft’) dat hier in werkelijkheid geen sprake is van afdwalen. Alles hangt samen met alles. Hoe verschillend eenzelfde aantal feiten geïnterpreteerd kan worden komt tegen het einde van het boek bijna humoristisch aan het licht wanneer de ondervragers trachten een samenvatting te geven van wat de oude man hen heeft verteld, een samenvatting die een volkomen ander, a.h.w. een tl-licht werpt op de schemerige rondcirkelingen van Farâma en deze niet ontkent maar van gehalte doet veranderen. Fraaie