[Nummer 30]
Dolf Verroen
Vlucht uit de werkelijkheid
Het berenhuis van Marilyn Sachs - uitstekend vertaald door Bob den Uyl, een aardige omslag plus (potlood) plaatjes voorzien door Mance Post en uitgegeven door Querido - gaat over een door porceleinen beertjes bewoond poppenhuis, het toevluchtsoord van Fran Ellen, een meisje van bijna tien jaar, dat nog op haar duim zuigt, daardoor een vies luchtje verspreidt en door haar klasgenoten wordt gesard en gemeden. Ook juffrouw Thompson, haar onderwijzeres, is in haar strenge rechtvaardigheid geen steun en toeverlaat, want één van haar andere voorname eigenschappen is kortzichtigheid en daardoor ziet zij ook van deze leerlinge alleen de buitenkant en die is beslist niet zo dat zij ooit een lievelingetje van haar zou kunnen worden. Want Fran Ellen verdedigt zich niet als zij door haar klasgenootjes wordt zwartgemaakt of als de juffrouw haar bedoelingen, handelingen en reakties verkeerd uitlegt. Dat kan echter fataal worden, want juffrouw Thompson, die op het eind van het schooljaar met pensioen gaat, heeft beloofd dat zij het nog door haar vader voor haar als kind gemaakt berenhuis dan zal schenken aan het meisje dat het het meest verdient. En Fran Ellen, die het minst voor deze gift in aanmerking komt, heeft hem wel het hardst nodig, want terwijl zij (als het haar tenminste is gelukt om het eerst met rekenen klaar te zijn) zwijgend, met haar duim in haar mond en zonder iets aan te raken, achterin de klas voor ‘haar’ berenhuis zit(terwijl alle anderen er mee ‘spelen’) projecteert zij daarin haar hele leven. HET berenhuis is voor haar namelijk de enige vlucht uit de werkelijkheid. En die werkelijkheidis niet mis; een kreng van een zusje, een vader die is weggelopen, een depressieve moeder die voornamelijk apathisch in bed ligt, geen huishoudelijke hulp, praktisch geen geld en een baby die verzorgd moet worden; ‘Als ik voor de baby zorg, is dat het enige deel van de dag dat ik niet
op m'n duim zuig, en dat is goed. MAar ik ben het niet zelf. Ik ben alleen ik in het berenhuis’. Een doffe ellende dus. Tot juffrouw Thompsen in haar doordouwerigheid achter de waarheid komt. Maar of dit een keerpunt betekent is nog de vraag. Want als zij eindelijk inziet wie Fran Ellen zo ongeveer kan zijn, mag zij haar in haar strenge rechtvaardigheid dan het berenhuis schenken (helemaal gemotiveerd omdat zij het echt ‘verdient’): als zij op het eind van het verhaal uit huis uitstapt met de mededeling dat zij ‘alles wel zal regelen’, wordt het niet duidelijk of zij er in haar kortzichtigheid niet de oorzaak van wordt of het stuurloze gezin (door de autoriteiten) zal worden opgebroken. Een onopgelost einde dus, dat in zijn onzekerheid wel droevige aspecten biedt. Maar in mijn ogen een goed einde, omdat het de lezer er in betrekt wat je kunt aanrichten als je je met de zaken van anderen gaat be moeien. Daardoor biedt het Fran Ellen nog maar één mogelijkheid; de vlucht uit de werkelijkheid naar het berenhuis - al is het nog maar de vraag of haar eenzaamheid - dit leven in de marge - uitsluitend door de omstandigheden is ontstaan.
Het ontvluchten van de werkelijkheid is totaal anders gestructureerd in De vlucht van Ota Hofman (Uitg. Leopold) en Een gat in de grens van Guus Kuijer, dat bij Querido is verschenen, want in deze boeken gaat het om een letterlijke vlucht: Sasch (in het verhaal van Ota Hofman) wordt er ten onrechte van beschuldigt dat hij met schoolkameraadjes een gereedschap-loods in brand zou hebben gestoken en wanneer hij, uit school komend, een politieauto voor de deur ziet staan, gaat hij er vandoor, omdat hij evenals Fran Ellen, tussen volwassenen leeft van wie hij geen hulp hoeft te verwachten. Hij vlucht naar het huisje op de volkstuin van zijn grootvader, maar daar vindt hij een bijna volwassen jongen, die net als hij, op de vlucht is. Hij is weggelopen uit een tehuis, steelt een vrachtwagen als Sascha ontdekt (en hem zegt dat hij de brandstichter is, durft de jongen hem niet meer te laten gaan en hebben zij zich voor de rest van de vlucht aan elkaar opgehangen. Maar door deze erbarmelijke tocht, vol ontberingen, vol angsten en vershcrikken, ontstaat een solidariteitsgevoel dat zij nooit gekend hebben. Hierdoor ontdekken zij dat de werkelijkheid, niet door omstandigheden en andere mensen wordt bepaald, maar door hun eigen innerlijk. Op het eind willen zij dus niet anders dan terugkeren ‘omdat je niet eindeloos voor jezelf kunt blijven vluchten.’
Dit gaat echter niet op voor gevluchte kin-