Phil Muysson
De vriendelijke naïviteit van Paula Gomes
‘Sudah, laat maar’, het nieuwste boek van Paula Gomes, is het relaas van een Nederlandse vrouw die, geboren en opgegroeid in het toenmalige Nederlands-Indië, na jaren weggeweest te zijn als touriste naar het huidige Indonesië terugkeert. Het land en de mensen voeren de schrijfster terug naar het verleden: haar jeugd, de Japanse interneringskampen en de woelige gebeurtenissen direkt na de bevrijding. Een bevrijding die voor haar en zovele andere Nederlanders betekende dat het ‘hun land’ niet meer was. ‘Hun land’ was nu het verre en voor sommigen onbekende Nederland.
Er is de laatste tijd veel geschreven door hen, die Indonesië terugzagen na jaren lange afwezigheid. In die grote produktie valt de roman van Paula Gomes zeker op. Het is een sterk persoonlijk document geworden, dat niet gedomineerd wordt door (te veel) emotionaliteit. Op een heel eigen manier schrijft Paula Gomes afstandelijk, maar ook zeer betrokken over haar associaties. Afstandelijk in die zin, dat wat eens gebeurde achter haar ligt. Nuchter, zonder haat of wrok, schrijft zij over het interneringskamp, waar zij en haar familie werden ondergebracht. De moeder van Paula Gomes zou dit niet overleven. Helder en beheerst schrijft zij hierover. Toch blijven het de gevoelens en ervaringen die in ‘Sudah, laat maar’ te boek zijn gesteld. Nergens worden pogingen ondernomen tot ‘intellektualistische verklaringen’. Het is een ‘vriendelijke naïviteit’ waarmee Paula Gomes gebeurtenissen beschrijft: ‘De Indonesiërs hadden de Hollanders kunnen zeggen dat ze moesten vertrekken en dan hadden de Hollanders moeten gaan. Er hadden afscheidsfeesten kunnen zijn met in iedere kampong dag en nacht gamelanmuziek, uitbundig en weemoedig tegelijk, onderbroken door toespraken waarin de Indonesiërs hadden kunnen zeggen wat de Hollanders goed hadden gedaan, wat verkeerd was geweest. Maar dat lag niet in hun aard. Ze zouden zeggen dat de Hollanders het goed gedaan hadden, maar dat ze nu het land moesten verlaten’. Ik ben benieuwd wat andere ‘oud-lndiëgangers’ hierover zullen zeggen.
Het is met dezelfde ‘vriendelijk naïviteit’ waarmee zij reageert op de situatie die na de bevrijding ontstond; de bersiaptijd, de tijd waarin de Indonesiërs vochten voor hun onafhankelijkheid. De vriendelijkheid was verdwenen, maar ‘ik wilde niet geloven dat er Indonesiërs waren die Hollanders vermoordden, alleen omdat zij Indonesiers waren en de Hollanders Hollanders’. In een trein is ze getuige van het volgende gesprek: de één: ‘We zullen ze de keel doorsnijden’, waarop de ander zegt: ‘De tijd is gekomen’. Daarop maken ze het gebaar bij hun eigen keel en klakken met hun tong.
De politieke situatie was onzeker. Wat ging er gebeuren? Vele in Indonesië wonende Nederlanders voelden het conflikt ‘waartoe behoor ik’.
Paula Gomes: ‘Ik vroeg me af aan welke kant ik stond. Ik was blank, ik hoorde bij de overheersers, maar met een Indonesische grootmoeder en een Hollandse vader was in mij het bloed van zowel de onderdrukten als de onderdrukkers tegelijkertijd’.
Het zouden de Indonesiërs zèlf zijn die aan dit dilemma een eind maakten, 's Nachts trokken groepen extremisten door de dorpen en steden en maakten het leven van de Blanda's (Nederlanders) en Blanda-Indo's (halfbloeden) onveilig. Een paar maal ontsnapt de schrijfster aan een zekere dood. Ook weet zij op een zeer eigen manier weerstand te bieden. Op een gegeven moment komt er onder luid gejoel een groep extremisten naar haar huis, maar inplaats van de lichten te doven en te ontvluchten worden de lichten aangedaan: ‘We vroegen ze binnen te komen en te gaan zitten. Het gejoel verstomde. De opgewonden Indonesiërs werden ge - woon mensen die op visite kwamen. (...) ‘Zolang de oorlog duurt zullen jullie niet eten of drinken. Gas, licht en water zullen worden afgesneden’. ‘Dan hopen we maar dat het geen tachtigjarige oorlog wordt’. Ondanks een hartelijk afscheid en veel gelach worden haar uiteindelijk toch de voorzieningen ontnomen. Met deze ontwapenende manier van optreden weet Paula Gomes zich in het gehele boek door de meest hachelijke omstandigheden heen te werken.
Ze zou in staat zijn om desnoods handenschuddend de Berlijnse muur te passeren.
Paula Gomes beschrijft een ervaring uit haar jeugd, waar zij op bed zit in een boek met plaatjes te kijken. De baboe zit op de grond en wordt uitgenodigd naast haar het boek te bekijken. ‘Maar de baboe bleef op haar matje op de vloer, ze schudde haar hoofd, ze begon te giechelen. En ook ik schaterde, terwijl ik bleef aandringen, steeds harder lachend, omdat ik wel wist dat het niet kon, de baboe op bed; het was gek zoiets voor te stellen. De baboe hoorde daar benedien op de grond en; hoewel het als een flits door mijn hoofd ging: “waarom eigenlijk?”, aanvaardde ik de situatie’.
Diezelfde vanzelfsprekendheid vinden we terug wanneer Paula Gomes aan het eind van haar reis schrijft: ‘De pelayan haalde het bed af, terwijl ik toekeek. Hij verschoonde de lakens voor een andere gast. Op zijn gezicht de uitdrukking dat het goed was zoals het was. Ik wist niet of het mij gold, omdat ik moest vertrekken en hij voelde dat ik dat niet wilde, of dat die hem zelf gold, omdat hij jaar in jaar uit steeds maar bedden afhaalde en opmaakte. De uitdrukking van “Sudah, laat maar”. Sudah, laat maar, ja. Kan niet anders. Moet zo’.
Er is dus eigenlijk niets veranderd.
PAULA GOMES: ‘Sudah, laat maar’
Querido 108 blz 15,90